5 april 2023 by Martijn Stronks
Tegen de eeuwigheid
De Groene Amsterdammer, Dichters en Denkers – tekst op website van de Groene
Juist het feit dat we niet alle tijd hebben, betoogt Martin Hägglund in Dit leven, maakt het leven zo waardevol. Maar als tijd eindig is, waarom zouden we die dan besteden aan het lezen van dit boek?
Juist toen ik met de gedachte speelde T-shirts te laten maken met alleen ‘6.4311’ erop, las ik het boek Dit leven: Hoe onze sterfelijkheid ons vrijmaakt van Martin Hägglund. Hägglund is een strenge denker, hij is in staat om op kalme wijze vaste uitgangspunten van het denken over tijd en kapitalisme, over democratie en socialisme en over menselijke vrijheid te fileren als ware het Zweedse zalmen.
Vandaar dat ik een beetje zenuwachtig werd over mijn T-shirt-project. U moet weten, ‘6.4311’ is een verwijzing naar een aforisme van Wittgenstein uit zijn boek Tractatus logico-philosophicus, waarin hij een lans lijkt te breken voor de eeuwigheid. Het aforisme bestaat uit drie zinnen, de middelste spreekt me altijd het meest aan en luidt als volgt: ‘Als we onder eeuwigheid niet oneindige tijdsduur, maar ontijdelijkheid verstaan, dan leeft diegene eeuwig die in het heden leeft.’
Hägglund moet niets van de eeuwigheid hebben, dat is al gauw duidelijk, al trekt hij in zijn boek ten strijde tegen een traditionelere opvatting van eeuwigheid dan waar Wittgenstein mee aan komt zetten. Tegen religieuze eeuwigheid namelijk, en het geloof in een hiernamaals, waarin we verlost zijn van de tragiek van onze kwetsbare levens. Want het is de kwetsbaarheid van onze levens, de breekbaarheid van onze liefde voor de dingen die vergaan, die ons tot droefheid, depressie en angst kan drijven. En het is deze angst waarvoor er een lange traditie aan religieuze bespiegelingen bestaat over de eeuwigheid. Zo citeert Hägglund Spinoza die schrijft dat tegenover de aardse treurnis een liefde staat voor het eeuwige en oneindige, die ‘de geest voedt met een vreugde die geheel vrij is van droefheid’.
Door je af te stemmen op de eeuwige substantie van God of de Natuur, zul je in staat zijn dit alles met gelijkmoedigheid te dragen, zo is het idee. De verlossing wordt bereikt door je hartstochten los te laten, iets wat ook in het stoïcisme en boeddhisme het streven is. Deze stromingen vat Hägglund dan ook onder vormen van religieus geloof, daar valt volgens hem namelijk ieder ideaal onder dat streeft naar verlossing van de pijn van het verlies. ‘Hoewel veel religieuze idealen pijn en lijden zien als noodzakelijke stappen op de weg naar verlossing, is het uiteindelijke doel verlost te worden van de kwetsbaarheid. Ik betoog dat een dergelijke verlossing niet alleen onmogelijk is, maar ook geen doel is dat ons streven waard is, omdat zij de zorg zou wegnemen die ons leven bezielt’, schrijft Hägglund.
Op het eerste gezicht is de centrale gedachte van het boek vrij simpel. Als je deze op een T-shirt zou willen zetten zou het iets zijn als: ‘Een mensenleven heeft waarde omdat het eindig is.’ In alle eerlijkheid, dat T-shirt zou ik niet aantrekken. Het heeft in zijn eenvoud iets van een open deur en in de complexere uitwerking in de eerste tachtig pagina’s van het boek trekt Hägglund wel erg fel van leer tegen alles wat riekt naar eeuwigheid en religieus geloof. Religieus geloof stelt dat het ons uiteindelijke doel moet zijn de eindigheid te overstijgen, waardoor we dit leven devalueren en zien als een overgangstoestand, zo meent Hägglund. En inderdaad, in bijvoorbeeld de vanitas-traditie van stillevens is precies de gedachte dat de toeschouwer wordt gewaarschuwd dat het leven eindig is, en het ware leven wacht. Zo’n stilleven met een doodshoofd, een uitgedoofde kaars, een boek en een horloge moet de kijker ervan doordringen dat macht, geld, roem en kennis slechts ijdelheden zijn in het licht der eeuwigheid. Vanitas, vanitatum, omnia vanitas, heet het in het bijbelboek Prediker.
Ondertussen heeft Hägglunds inquisitie van de eeuwigheid iets wrangs: is het niet pervers om aan de hand van citaten uit brieven van Luther aan een vriend over de dood van Luthers dochter aan te willen tonen dat zelfs Luther eigenlijk de waarde van seculier geloof belijdt? Hoewel Luther verklaart dat de dood van zijn dochter hem in de geest verblijdt, nu zij is ‘ontsnapt aan de macht van het vlees’, getuigt Luther ervan dat de kracht van hun liefde voor het kind zo groot is dat ze dit niet kunnen zonder te huilen en te rouwen.
Als Hägglund dan schrijft dat Luther hier met zijn liefde voor zijn kind eigenlijk een ‘seculier geloof’ belijdt, omdat hij vasthoudt aan de waarde van eindig leven, krijg je toch wel een beetje het gevoel dat hij de wijsneus uithangt, zonder dat je begrijpt waarom. Ook omdat je je afvraagt waarom je juist rouwende mensen de schrale troost van gedachten over religieuze eeuwigheid zou willen ontzeggen.
Maar ook voor die tegenwerping staat de immer scherp argumenterende Hägglund klaar met zijn fileermes: ‘En zeker, als het vooruitzicht van een hiernamaals anderen helpt om te gaan met de ervaring van een verwoestend verlies, moet het als zodanig worden gerespecteerd. Merk echter op dat dit argument zelf op een seculier engagement berust, omdat het wordt ingegeven door de zorg voor de manier waarop mensen een troost kunnen vinden die hen in staat stelt verder te leven.’
Ja, Martin, je hebt gelijk, maar als de tijd dan inderdaad eindig is, waarom zou ik dan dit boek uitlezen? Het is tenslotte al met al zo’n vijfhonderd pagina’s, en hoewel hij helder schrijft en veel interessante filosofen bespreekt, is het geen lichte kost en ik heb nog wel meer te doen. Wat Hägglund vervolgens schrijft is echter ronduit verbluffend. Niet alleen is zijn pleidooi voor de waarde van het eindige leven – het seculiere geloof – veel aanstekelijker dan zijn kritiek op het religieuze eeuwige leven, vooral laat hij in het tweede deel van het boek zien wat de werkelijke consequenties zijn van de waarde van eindig leven voor onze opvatting van vrijheid.
Maar met die vraag – waarom zou ik het boek uitlezen? – is het mogelijk te begrijpen waar Hägglund nu precies op uit is. Of, zoals Hägglund zelf vraagt: waarom is hij eigenlijk ooit begonnen met het schrijven van dit boek? Zo’n project – dat geldt voor het schrijven nog meer dan voor het lezen – is doortrokken door onzekerheid. Ik kan er niet zeker van zijn dat het boek me verder zal bevallen, dat ik het begrijp of, erger, dat ik er überhaupt lang genoeg ben om het boek uit te lezen. En hetzelfde geldt voor het schrijven van het boek, wat ook nog eens veel meer tijd in beslag neemt en daarmee een groter onderdeel vormt van het leven van de schrijver. Onzekerheid is zo een drijvende kracht achter het engagement waarmee we aan dergelijke projecten beginnen, omdat we niet weten of het zal slagen en omdat het onze zorg nodig heeft om in stand te blijven. Als we van te voren zeker zouden weten wat het boek zou worden, dan is niet alleen de aandacht en zorg van de schrijver niet meer nodig om het project te doen slagen, dan kan het project ook niet mislukken. En waarom zou ik een boek lezen waarvan ik al weet wat erin staat?
Onzekerheid is verbonden aan iedere activiteit, en het geloof dat het de moeite van je tijd waard is om mijn aandacht en zorg daaraan te besteden is de voorwaarde om er aan te beginnen. ‘Je hebt geloof (een ultieme zorg) als je toegewijd bent aan iemand of iets als een doel op zich, en bereid bent – als de situatie dat vereist – andere interesses en hartstochten op te offeren ter wille van datgene waarin je gelooft of dat je het meest waardevol vindt’, schrijft Hägglund.
Maar het is ook de onzekerheid die waarde geeft aan de activiteit. En daarmee ligt precies het bijtende verschil op tafel tussen het seculiere geloof van Hägglund en het religieuze geloof van bijvoorbeeld Spinoza en Luther. In de religieuze manier van denken is het overwinnen van onzekerheid en de bezorgdheid om het mislukken van ons streven het doel. In de eeuwigheid van het hiernamaals is er zekerheid in de tegenwoordigheid van God: de verlossing zal een einde maken aan alle zorg. En op dit punt begon me eindelijk te dagen waarom Hägglund zo afgeeft op het religieuze geloof in de eeuwigheid, want ‘gered worden in de religieuze zin is niet langer ergens om geven’. De ultieme zorg van iemand die gemotiveerd wordt door religieus geloof is om geen zorg te hebben en te streven naar de zekerheid van de eeuwigheid. Zo slaat Hägglund een fraaie brug tussen vormen van fundamentalistisch geloof waarbij onzekerheid geen ruimte krijgt en boeddhistische of mindfulness-achtige aansporingen om onthecht te raken van het leed van deze wereld.
Het is Hägglund niet te doen om de simpele constatering dat alles van waarde ligt in de eindigheid van onze levens, hij wil een verschilligheid en engagement blootleggen die gegeven is met de breekbaarheid en onvermijdelijke vergankelijkheid van onze levens. Het is doordat de tijd verglijdt dat iets onze aandacht vraagt, onze zorg om het in stand te houden. Het grootste probleem van de eeuwigheid is niet zozeer dat er oneindige tijd is, het probleem is dat de tijd niet verstrijkt en er dus geen activiteiten zijn, geen projecten met een begin en een eind, geen verleden, heden en toekomst. In de eeuwigheid lees of schrijf ik niet oneindig veel boeken, in de eeuwigheid doe ik helemaal niets. Zowel voor een handeling als voor het vaststellen dat ik er ben, is tijdsverloop de voorwaarde.
Het geestige is dat Hägglund zijn betoog over de seculiere zorg voor onze eindige tijd begint met een analyse van de belijdenissen van Augustinus van Hippo, toch een van de kerkvaders van het christelijk geloof. Toch is Hägglunds analyse pas echt aansprekend in een fraai hoofdstuk over de waarde van Karl Ove Knausgards werk Mijn strijd. Mijn strijd leest hij als het hedendaagse en seculiere voorbeeld van Augustinus’ Belijdenissen uit de vijfde eeuw na Christus. De zes delen en 3600 pagina’s van Mijn strijd stellen tot doel om verslag te leggen over de ware betekenis van het leven van de hoofdpersoon, Karl Ove. Waar Augustinus zijn eigen leven tentoonstelt aan de lezer om te laten zien hoe beschamend en ontoereikend het is in vergelijking met de eeuwigheid van God, doet Knausgard het tegenovergestelde. Door aandacht te schenken aan de meest banale worstelingen, aan het voortdurende wegglippen van alledaagse momenten van het leven, door minutieus in beeld te brengen wat anders in de vergetelheid verdwijnt, toont hij juist de gehechtheid aan het leven. In die zin is Knausgards project eerder te vergelijken met Prousts zoektocht naar de verloren tijd, al weet Hägglund ook daar fijne verschillen aan te wijzen.
Doordat het religieuze geloof, zoals Hägglund ons dat voorhoudt, de belofte van verlossing van het aardse lijden in de eeuwigheid in het vooruitzicht stelt, staat dit haaks op geestelijke vrijheid – de vrijheid om te bepalen wat ik met mijn leven doe. In het tweede deel van het boek werkt Hägglund dit uit tot een nogal fundamentele kritiek van kapitalisme, democratie en socialisme. Andermaal door een kritische lezing, van onder meer het werk van Marx, maar ook dat van Hegel, Keynes en Hayek, en in het slothoofdstuk richt hij zich op Martin Luther King. Telkens gebruikt hij zijn analyse van de waarde van eindige tijd om een nieuw licht te doen schijnen op deze thema’s, bijvoorbeeld wanneer hij in een paar pagina’s uitlegt waarom kapitalisme niet zonder groei kan en noodzakelijkerwijs leidt tot vormen van exploitatie. De kern van zijn kritiek op het kapitalisme luidt dat deze welvaart bepaalt in termen van maatschappelijke noodzakelijke arbeidstijd, terwijl het tegelijkertijd alle technologische ontwikkelingen inzet om de maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd in te korten. Zo kan het gebeuren dat de ontwikkeling van een machine leidt tot vermindering van arbeidstijd, maar niet tot vergroting van maatschappelijke welvaart. Het zal leiden tot een vergroting van de werkloosheid, waardoor arbeiders deel gaan uitmaken van een leger van overtollige arbeidskrachten die met hun aanwezigheid kunnen worden gebruikt om de lonen laag te houden, of arbeiders worden onderworpen aan extreme arbeidsomstandigheden om zo goedkoop en efficiënt mogelijk zo veel mogelijk winst te maken met behulp van zo min mogelijk arbeidstijd. Omdat kapitaal vooral wordt verdiend door efficiëntere inzet van arbeidstijd, moet de economie doorgroeien om kapitaal te blijven genereren. Maar waarom is loonarbeid eigenlijk de maat van welvaart en de economie? Waarom is vrije tijd niet de maatstaf van welvaart?
Zo’n omkering zet de discussies over arbeidsparticipatie en werkloosheid plots in een ander daglicht. Door de fundamentele maat van welvaart te bevragen, kan Hägglund bovendien kritiek uiten op het hedendaagse democratische socialisme dat zich louter richt op vraagstukken van herverdelende rechtvaardigheid. Een universeel basisinkomen bijvoorbeeld, of andere vormen van sociale zekerheid, lopen altijd het risico om als financieel onhaalbaar te worden verklaard. In de vergrijzende samenleving zou het niet langer betaalbaar zijn om een bepaald niveau van gezondheidszorg te behouden.
De betaalbaarheid, zo stelt Hägglund, volgt echter uit een systeem dat volledig is gebaseerd op de kapitalistische logica van het onttrekken van zo veel mogelijk waarde aan arbeidstijd. Een werkelijk sociale politiek zal dus eerst tot fundamentele herbezinning van de tijd moeten komen, met vrije tijd als de voorwaarde voor menselijke vrijheid in plaats van arbeidstijd als de maat der dingen.
Dit leven vergde behoorlijk wat tijd en aandacht, tijd en aandacht die dus fundamenteel beperkt zijn, maar ik ben blij dat ik heb volgehouden. Gelukkig zijn nu ook mijn zenuwen over mijn T-shirt-project verdwenen. Niet omdat Wittgensteins opvatting van de eeuwigheid nu aansluit bij Hägglunds ideëen daarover, maar simpelweg omdat Dit leven me ervan overtuigde dat vrijheid betekent dat ik met mijn tijd moet doen wat ik wil. Dus eerst een T-shirt drukken, en daarna ga ik Knausgard lezen, en ook nog het vorige boek van Hägglund. Hopelijk is me genoeg tijd vergund.