26 september 2022 by Martijn Stronks
Laat vreemdelingen maar wachten, dat is nu beleid
NRC Opinie – tekst op website NRC
Asielopvang Door het recht op gezinshereniging ingewikkeld te maken ondermijnt Nederland het Europees recht, schrijft Martijn Stronks. Asielgezinnen worden onnodig lang van elkaar gescheiden.
Eric van der Burg, staatssecretaris van Asiel en Migratie (VVD), overleefde onlangs vrij eenvoudig een Kamerdebat over de ‘asieldeal’ naar aanleiding van de crisis in Ter Apel. Het heikele punt van de regeringsdeal was het uitstel van de gezinshereniging van vluchtelingen, die zullen moeten wachten tot er voldoende woningen beschikbaar zijn.
Deze maatregel is in strijd met het Europees recht. Niet alleen de oppositie stelde dit, maar ook de eigen ambtenaren waarschuwden dat de maatregel voor de rechter mogelijk geen standhoudt. De oppositie probeerde de staatssecretaris daarom te bewegen om advies te vragen bij de Raad van State over de vraag of het langer laten wachten van vluchtelingen op hereniging met hun gezin wel mag onder het Europees recht. De staatssecretaris hield de boot af, het was immers aan de rechter om hierover te beslissen, „de praktijk leert dat je nóóit met zekerheid kan zeggen dat maatregelen stand houden bij de rechter”.
De staatssecretaris doet hier weloverwogen een schot voor de boeg en laat de vraag over de verenigbaarheid met het (Europees) recht aan de rechter. Dit is inmiddels in het migratierecht onderdeel van een patroon en het is tekenend dat de Europese rechter de bewindspersoon een dag voor het Kamerdebat op de vingers tikte in een ander dossier.
‘Tijdelijk verblijf’
Eerst even die zaak bij het Hof van Justitie, die in het nieuws maar weinig aandacht kreeg, maar in de praktijk van grote betekenis is. De zaak ging ook over gezinsleden en had óók te maken met het slimme gebruik van tijd door de overheid om migranten rechten te ontzeggen, net als bij het plan uit de ‘asieldeal’. De regels zijn vrij technisch, maar de casus is op zich vrij simpel. Het Europees recht bepaalt dat ouders van Nederlandse kinderen, die zelf geen nationaliteit hebben van een land in de EU, het recht hebben om bij hun kinderen te verblijven. Deze regel was het gevolg van een roemruchte uitspraak van het Hof van Justitie uit 2011 en had grote gevolgen voor het recht op gezinshereniging. Nederland probeerde afgelopen jaren echter om de reikwijdte van deze uitspraak in te perken. Door, om maar even in de maritieme beeldspraak te blijven, scherp aan de wind te varen. Telkens werd het teruggefloten door het Europese Hof, met als dieptepunt toen Nederland gescheiden ouders uitzette, omdat het kind ook wel bij één van die ouders kon verblijven, zelfs als het kind daar geen band mee had.
Enkele jaren geleden besloot Nederland om het verblijf van de ouder(s) bij het Nederlandse kind tot ‘tijdelijk verblijf’ te verklaren. Dit betekende dat deze ouders zich niet konden laten naturaliseren, geen permanente verblijfsstatus konden verkrijgen en zodoende zich niet duurzaam in Nederland konden vestigen. Het idee hierachter was dat nadat het kind meerderjarig zou worden, deze niet meer afhankelijk zou zijn van de ouder, die dan wel weer terug zou kunnen naar het land van herkomst.
Vanaf het begin was duidelijk dat deze maatregel in strijd was met basale principes van het Europees recht. Zoals het idee dat mensen moeten kunnen integreren in het gastland, maar vooral ook dat het idee van tijdelijk verblijf betekent dat het verblijf van korte duur is. En dat was helemaal niet het geval in deze zaak: als het Nederlandse kind net was geboren, kon het verblijf wel achttien jaar duren. En als er later nog jonge kinderen werden geboren, of het kind ging studeren, zelfs nog langer. Daarna werd de ouder dan alsnog het land uitgezet. Het Hof van Justitie maakt nu in niet mis te verstane bewoordingen korte metten met deze praktijk.
Wachtpolitiek
Dat is goed nieuws voor de ouders en hun kinderen en normaal gesproken zou ook de vlag uit kunnen voor het functioneren van de rechtsstaat, waarin de rechter de uitvoerende macht terecht wijst. Maar helaas is het laten wachten van de vreemdeling in weerwil van de heldere regels inmiddels een belangrijk beleidsinstrument. Of dit nu gaat over de opvang van asielzoekers bij het aanmeldcentrum, de eindeloze wachttijden in de asielprocedure of de afschaffing van de dwangsom: telkens probeert het kabinet beleid uit en laat het de wal het schip keren. Dat is dan vaak de Europese rechter die na jarenlange procedures eindelijk vaststelt dat het beleid strijdig is met het recht.
Ondertussen heeft het beleid dan wel jarenlang gefunctioneerd, met als gevolg dat mensen gescheiden van hun gezinsleden leven, hun leven in de wacht is gezet, ze niet kunnen integreren, of anderszins niet vooruit kunnen met hun leven. Deze wachtpolitiek maakt zo slim gebruik van wat je de tussenruimte van het recht kan noemen. De ruimte die bestaat tussen het uitvoeren van beleid en het juridisch vaststellen dat dit in strijd is met het recht. Juridische procedures zijn traag – dat is ook een belangrijke rechtsstatelijke waarde – maar deze traagheid wordt nu willens en wetens ingezet als beleidsinstrument door de staatssecretaris. Met als idee: als het niet lukt om fysieke grenzen om Nederland te zetten, dan houden we ongewenste vreemdelingen tegen, met hekken van tijd.