Vreemd nabij

Essay – Ongepubliceerd 
Tweede plaats en diskwalificatie in FORUM/Groene schrijfwedstrijd 2010.


‘Solidariteit wordt niet ontdekt via nadenken, maar gecreëerd. Zij wordt gecreëerd door onze gevoeligheid te vergroten voor de bijzondere details van de pijn en de vernedering van andere, onbekende mensen.’
Richard Rorty, Contingentie, Ironie, Solidariteit

I.

‘Nee, ik heb niks tegen buitenlanders. Ik groet ze altijd vriendelijk, ik ga netjes met ze om. Daar gaat het niet om, oh nee, daar gaat het niet om. Nee, waar het om gaat: ze maken me racist, daar gaat het om, ik heb niks tegen die buitenlanders, maar ze maken me racist!’ zo stelde de anders zo bedeesde buurvrouw, toen ik vroeg naar de voortgang van de buurtrenovatie. Voor mij kwam de opmerking tamelijk uit de lucht vallen. Ik kende mijn buurvrouw tot dat moment eigenlijk niet anders dan van de spaarzame momenten dat ik haar tegenkwam als ze haar hond uitliet. Op gezette tijden maakte zij haar ronde, om op vaste plekken even te stoppen voor een praatje. Ook bij ons raam tuurde ze altijd indringend naar binnen op zoek naar een groet.

Het aantal groeten groeide en ging over in korte beleefdheidsfrasen over het weer en de hardnekkige eigenschap van de hond mij nog steeds met een agressieve blaf te benaderen. Af en toe werd het zelfs een heus gesprek. Zo begreep ik dat ze met toenemende zorg de plannen van de gemeente en de woningbouwvereniging om de wijk te renoveren tegemoet zag. ‘Natuurlijk, de huisjes zijn klein en heus niet perfect, maar we wonen er al jaren prima. De huur is laag en het is rustig. Nu ja, het is niet meer zoals vroeger, maar wat je er voor terug krijgt weet je ook niet. Ik begrijp werkelijk niet waarom er nu weer van die nieuwe duurdere huizen voor in de plaats moeten komen’, zei ze dan.

Voor ons lag dit anders. Als woningbehoevende studenten hadden we lang onderaan wachtlijsten gebungeld, maar bij deze tijdelijke woning stonden we plotsklaps bovenaan. De oude en vervallen staat van het huis en het op handen zijnde vernieuwingsplan, maakte de woning voor veel mensen onaantrekkelijk zodat we ons ineens in de comfortabele positie bevonden dat we ja of nee konden zeggen. We pasten er net in, de locatie was niet ideaal, maar er was een tuin en, de buurvrouw had zeker een punt, het was spotgoedkoop. En de tijdelijkheid maakte de woning juist interessant, we wilden immers toch niet al te lang in deze buurt blijven wonen. Als we er door de woningbouwvereniging uitgezet zouden worden, konden we aanspraak maken op een vervangende woning, waarschijnlijk een betere.

Mijn op het eerste gezicht zo bedeesde buurvrouw bleek voorzitter van het actiecomité ‘Slopen bezopen’. In die hoedanigheid ging ze naar vergaderingen van het stadsdeelbestuur en organiseerde ze inloopavonden waar een schimmige advocaat uitlegde dat we dit allemaal niet hoefden te pikken. Ook ging ze langs de huizen om handtekeningen te verzamelen en posters uit te delen.

Eerlijk gezegd liet ik de inloopavonden stilletjes of met een smoesje aan mij voorbij gaan. Van de buurvrouw begreep ik dat ze een groot succes waren en dat het onbegrip voor de renovatieplannen in de buurt groot was. Ik knikte dan maar instemmend en durfde nooit mijn gedachten met haar te delen. Zelfs de handtekeningenlijst ondertekende ik om maar te verhullen dat ik eigenlijk hoopte op een snelle sloop. In de badkamer stond inmiddels aardig wat schimmel en ons gaskacheltje verwarmde slechts de woonkamer. Als we de woningbouwvereniging belden om te zeggen dat de schimmel achter de kapstok nu oversloeg op onze jassen, lachten ze ons hartelijk toe met de mededeling dat dit, vergeleken bij de staat van de andere huizen allemaal hartstikke meeviel.

Ons tuintje maakte voor ons in de zomer heel wat goed. Door hevig te tuinieren vormden we, tot verbazing van de buurvrouw, dat wat een tegelplateau was van tweeënhalf

bij drieënhalf om tot een bloemenzee. Hoewel ze instemmend opmerkte dat we ‘toch wel wat fleurigs gemaakt hadden van ons tuintje’ bleef haar interesse voor tuinieren beperkt tot een stel tegels, coniferen, een plastic tuintafel en dito stoel met afneembaar kussen en een parmantige tuinkabouter. Toch had ze in vergelijking tot de rest van de buurt behoorlijk veel werk gemaakt van de achtertuin. De meesten lieten de regie over aan heermoes en zevenblad of hadden hun huis afgeschermd door een hoge, zelf gefabriceerde houten of coniferen muur.

Dit laatste was het geval bij onze buurman aan de andere kant. Ook bij hem groeide de spaarzame contacten uit tot gesprekken zodat hij zelfs besloot de hermetische afsluiting alleen naar onze tuin te doorbreken. Zo spraken we zo nu en dan over het weer, zijn baan als fietsenmaker of over zijn uit Marokko te halen vrouw. Over de buurt kon hij zich ernstig opwinden, met name over jongeren die in de straat ‘rotzooi maakten’. Vaak trof ik hem al foeterend met een bezem in de hand op onze stoep en veegde hij de blikjes, plastic zakjes en bladeren bij elkaar. Hij kon dan fiks tekeer gaan tegen de, niet aanwezige, jongens en kreeg dan zo’n furieuze blik in zijn ogen waarvan ik altijd een beetje schrik.

Op een zeker moment vertelde de buurman trots dat hij een vrouw uit Marokko had gehaald en stelde hij haar aan ons voor. Na die tijd vertoonde ze zich nog hoogst zelden buiten, in ieder geval niet als ik met de buurman praatte. Wel vertelde de buurman in een vertrouwelijk moment dat de belangrijkste reden dat hij deze vrouw naar Nederland had gehaald, zijn onvervulde kinderwens was. Bij een vorige vrouw was dit een keer misgegaan, zijn nieuwe eega was binnen enkele maanden zwanger. Met de gezinsuitbreiding was hij zeer verheugd.

Die twee jaar dat we in Slotermeer woonden voelden we ons, ondanks, of dankzij de eigenaardigheden, thuis. Nu ja, thuis, uiteindelijk waren ons planten gewortelder in de Slotermeerse grond dan wij. Voor ons stond alleen de tijdelijkheid van de woning vast. Als de gelegenheid zich zou voordoen, waren wij zo naar een beter woning in een betere buurt vertrokken. En inderdaad, toen onze studies afliepen kwamen de banen ons aanwaaien en kochten we een huis in een betere buurt. De buurvrouw en de buurman wonen er vermoedelijk nog. De buurman heeft vast nog steeds een hoge schutting die hem afscheidt van de buitenwereld en zijn vrouw houdt hij ongetwijfeld binnen. De buurvrouw verpakt haar angst en woede waarschijnlijk nog immer in xenofobie. Toen ik eens vroeg wat haar woede over de buurtrenovatie met buitenlanders te maken had, zei ze geërgerd dat ik toch ook zelf wel zag dat de buurt werd overgenomen door buitenlanders: ‘Ze zitten nu ook allemaal in het stadsdeelbestuur en nemen de beslissingen. Nou ja, en u weet toch ook zelf wel dat Mohammed B. hier twee portieken verderop woonde?’

II.

Voor een hoogopgeleide, welgestelde jongeling is het welhaast vanzelfsprekend het xenofobe gedrag van de buurvrouw of het uit het publieke domein teruggetrokken leven van de buurman te veroordelen. Veroordelen in die zin dat hij snel in een welluidend, populair en aangeleerd jargon argumenteert waarom het gedrag van de buurvrouw racistisch is, tegen de beginselen van onze rechtsstaat indruist, en bovenal grondeloos is. Over de buurman stelt hij wellicht dat deze een plicht heeft te integreren in de buurt, de stad of beter gezegd de samenleving. Hij moet zich aanpassen aan onze mores, zijn vrouw moet participeren en mag niet worden onderdrukt.

De hoogopgeleide, welgestelde jongeling documenteert zich goed, hij leest kranten, volgt het nieuws en leest menig achtergrondartikel. Hij heeft weet van de beginselen van onze rechtsstaat en onze waarden en normen. Zo kan hij met steekhoudende argumenten aantonen dat standpunten als die van de buurvrouw, leiden tot uitsluiting van minderheden in onze samenleving. Onderzoek wijst immers uit dat deze uitsluiting de marginalisering van deze

groepen mensen tot gevolg heeft, een marginalisering die hun actieve participatie in het publieke domein niet stimuleert, zo stelt hij dan. Daarbij komt dat de door de buurvrouw aangeklaagde groep mensen op geen enkele rationele grond te verbinden is met de door de buurvrouw aangekaarte problematiek. Kortom, de buurvrouw verkondigt een irrationeel standpunt, zo zou de jongeling kunnen concluderen.

De buurman, die op zich helemaal geen standpunt verkondigt, gaat in zijn ogen ook in de fout, maar dan op andere gronden. Zonder blikken of blozen verkondigt de hoogopgeleide, welgestelde jongeling dat we hier in een gemeenschap leven, een gemeenschap van Nederlanders. Om als vreemdeling aanspraak te maken op toegang en verblijf in deze gemeenschap is het noodzakelijk dat hij zich aanpast aan ons. Hij moet onze taal leren, onze gebruiken en gewoonten. Dit betekent dat hij zijn vrouw niet binnenshuis mag houden en dat de religieuze symbolen die zij draagt wel eens zouden kunnen duiden op de door ons zo verwenste vrouwenonderdrukking. Kortom, de buurman vertoont onaangepast gedrag, zo zou het oordeel van de jongeling kunnen luiden.

Of de hoogopgeleide, welgestelde jongeling nu de buurvrouw veroordeelt, of de buurman afwijst, of hij dit nu op deze of op andere gronden doet, in ieder geval is hij van mening dat het gedrag van een van hen de oorzaak is van heel wat sociale onrust. Afhankelijk van wie de jongeling verwenst, kan hij van mening zijn dat oplossing van deze onrust gevonden moet worden in verdere veroordelingen. Als hij het onaangepaste gedrag van de buurman verwerpt, vindt hij de oplossing waarschijnlijk in het heropvoeden of verwijderen van de buurman. Ook vindt hij wellicht dat diegene die de buurvrouw bekritiseert, de problemen in de wijken niet durft te benoemen, niet ziet dat de buurman in direct verband staat met de criminaliteit in de buurt en de gezamenlijke Nederlandse cultuur ontkent.

Als de jongeling de uitlating van de buurvrouw als racistisch kenmerkt, kan hij van mening zijn dat de onrust slechts dan kan verminderen als de buurvrouw niet gehele minderheidsgroeperingen over een kam scheert en uitsluit. Tegen de criticaster van de buurman zegt hij dan dat er niet zoiets bestaat als de Nederlandse cultuur en dat het daarom niet mogelijk is om te assimileren in zoiets dergelijks. Daaraan kan hij toevoegen dat dergelijke integratiemaatregelen een averechts effect hebben en ook uitsluitend werken.

III.

Het spreken en schrijven in Nederland over thema’s als ‘immigratie’, ‘integratie’ , ‘burgerschap’ en ‘de rechtsstaat’ wordt naar mijn idee gedomineerd door de hierboven geschetste posities. Hoewel iedere schets geweld doet aan zijn origineel, kan toch met enige inbeelding in de buurvrouw de ontevreden populistische stemmer worden herkend en in de buurman de niet publiekelijk actieve Marokkaan. In de inborst van de jongeling schuilen twee kanten van het huidige politieke spectrum.

De eerste stem meent dat nieuwkomers moeten worden ondersteund en geholpen om in het pluriforme Nederland te kunnen samen leven. Dé Nederlandse cultuur of samenleving bestaat niet. Datgene wat we nieuwkomers voorhouden is slechts een illusie, een gedroomde samenleving. Dit betekent dat integratiecursussen waarin deze nieuwkomers worden getoetst op hun kennis van de Nederlandse taal en cultuur, in de praktijk de uitsluiting van de nieuwkomers in de hand werken. Taboe zijn dan ook woorden als ‘cultuur’, ‘samenleving’ ‘integratie’, ‘derdegeneratiemigrant’, ‘allochtoon’ en ‘autochtoon’ omdat deze het schisma tussen de nieuwkomers en diegenen die hier al waren slechts bevestigen of erger nog, creëren. Zo meent de eerste stem dat de buurvrouw racistisch is en dat de tweede stem de uitsluiting van nieuwkomers beoogt.

De tweede stem in de borst van de jongeling botst radicaal met dit geluid. Volgens deze stem overschrijdt de manier van spreken van de buurvrouw weliswaar de grenzen van de rechtsstaat, maar wordt dit ingegeven door een gevoel van onbehagen over de verstoring van

de Nederlandse samenleving. Onze samenleving kenmerkt zich immers door een gemeenschappelijke cultuur en historie die door de komst van allochtonen met een islamitische achtergrond op de tocht staat. De nieuwkomers moeten zich daarom aanpassen aan de dominante cultuur, de normen en waarden. Diegenen die stellen dat de Nederlander niet bestaat ontkennen dat er een gezamenlijke tact of een gemeenschappelijk gevoel bestaat, dat weliswaar moeilijk te beschrijven is, maar wel onze gemene deler vormt.

Mensen als de ontevreden buurvrouw en de Marokkaanse buurman traden traditioneel weinig op in het publieke debat in Nederland. Met de opkomst van populistische partijen aan het begin van deze eeuw is er voor de buurvrouw een stem in het politieke spectrum. De buurman treedt nog altijd relatief weinig in de openbaarheid en is in het theater van de politiek niet vertegenwoordigd. De stem van de buurvrouw in het publieke debat heeft er echter aan bijgedragen dat alle vier de geschetste figuren weinig tot geen begrip meer kunnen opbrengen voor elkaars posities. Hun onbegrip voor het perspectief van de ander, vertaalt zich in boosheid en een herhaalde articulatie van het eigen perspectief. Geen enkele poging wordt ondernomen om het vreemde te benaderen of te begrijpen. Integendeel, ze volharden en graven zich in in het eigen gelijk. Zo schreeuwt de buurvrouw steeds harder dat ze tegen haar zin een racist is geworden. De jongeling roept daarentegen óf dat dat verwerpelijk is, dat de Nederlandse cultuur niet bestaat en we de buurman uitsluiten, óf, en dan spreekt zijn andere stem, dat de buurman criminaliteit en overlast veroorzaakt en onze normen en waarden niet respecteert. De buurman zelf voelt zich wellicht niet begrepen, maar zegt niets.

De buurman, de buurvrouw en de twee stemmen van de jongeling, bevinden zich zo niet langer in polders die, netjes door sloten afgescheiden, Nederland overzichtelijk en voor elkaar bereikbaar maakten. Nee, ze hebben zich teruggetrokken op de kleine eilandjes van het eigen gelijk, afgescheiden door de traditionele waterpartijen van voor de inpoldering. Steeds minder makkelijk is het om het water te overbruggen, zodat de ander steeds vreemder en onbegrijpelijker wordt. Simpelweg nieuwe molens bouwen om zo terug te keren naar een ingepolderd Nederland lijkt echter geen uitkomst te bieden.

IV.

Ik ben zelf zo’n hoogopgeleide, welgestelde jongeling. Het waren mijn buren daar in Slotermeer, toen ik daar nog woonde. Met mijn gedocumenteerde argumenten in het jargon van mijn genoten opleiding weet ik mijzelf te duiden in het publieke debat. Ik zou zelfs kunnen participeren in de politieke arena en als dat niet lukt heb ik in ieder geval nog een baan en een mooi huis. Ik heb voldoende geld om de wereld over te reizen en de geneugten te proeven van wat de globalisering wordt genoemd. Vakanties breng ik dan ook bij voorkeur door in exotische oorden, waar ik op zoek ga naar het vreemde. Ik studeer in het buitenland en doe daar vrienden op met wie ik in contact blijf via nieuwe media. Internet, email, skype, facebook, twitter, youtube, het staat allemaal tot mijn beschikking om mij de globe eigen te maken. De verkiezingen in Amerika, de watersnood in Pakistan, de wereldkampioenschappen in Zuid Afrika, het is binnen handbereik in mijn huiskamer.

De enkele keer dat mijn buurvrouw naar het buitenland reisde, was op vakantie naar Marbella in Spanje, niet bepaald een plek gedomineerd door voor Nederlanders vreemde perspectieven. Maar ook mijn eigen reizen door Zuid-Afrika, India en Oost-Europa werden volledig bepaald door de adviezen van de reisgids ‘Lonely Planet’. Zo kwam ik in hostels en plaatsen vooral andere ‘backpackers’ tegen die ook gewapend met Lonely Planet het vreemde op een zo veilig mogelijke manier probeerden te ontdekken. In Zuid-Afrika verkeerde ik voornamelijk in een kring van internationale studenten en werd me nadrukkelijk afgeraden om me te mengen in het rauwe leven van de Zuid-Afrikaan. Ook daar bleef mijn ervaring met ‘het vreemde’ dan ook beperkt tot, vanuit mijn reeds bestaande eigen perspectief, tamelijk

herkenbare patronen. En de buurman? De aanwezigheid van de buurman in de straat is het bewijs dat de wereld bereisbaarder is geworden. Als hij geld heeft gaat hij in zijn geboorteland Marokko op vakantie, maar naarmate de jaren vorderen wordt het daar voor hem steeds vreemder.

Wat brengt dit globale perspectief van groeiende mogelijkheden en kansen voor jongelingen als ikzelf nu precies voor het publieke debat in Nederland over ‘immigratie’, ‘integratie’, ‘burgerschap’ en de ‘rechtsstaat’? Wat levert een globaal perspectief op als we nog niet eens in staat zijn het vreemde in onze straat te benaderen? Wat begrijp ik nu eigenlijk van mijn voormalige buurvrouw en buurman? Hoe kan het dat zij nog nooit een woord wisselden? En wat was ik voor hen? Ben ik werkelijk in staat om hun pijn in te voelen terwijl ikzelf al lang en breed de beschimmelde en te kleine woning heb verlaten?

Het is tijd dat we het globale perspectief in dit soort discussies aan de kant schuiven. Met de komst van de buurman in de straat is de wereld van de buurvrouw ingrijpend veranderd. Ze herkent haar straat en wijk niet terug en weet niet waar ze heen moet. In haar onmacht grijpt ze terug op een krachtige retoriek, waar ze zich nota bene zelf ook niet in herkent. Deze retoriek helpt niet bepaald om de buurman een welkom gevoel te geven, terwijl hij zich al niet makkelijk in de buurt mengde. Integendeel, ondanks het feit dat ook hij zich ergert aan criminaliteit en onregelmatigheden en ook hij inzit over zijn woning, wisselt hij geen woord met de buurvrouw. De buurman en de buurvrouw zijn volstrekte vreemden voor elkaar. Ook ik, de jongeling, ben vreemd voor hen en zij voor mij. Ik bezie hun problemen van een afstand en ben niet in staat ze in te voelen. Ik cultiveer het tuintje, maar vertrek zodra de schimmel in de woning trekt. Zij betegelt de tuin, maar wil niet denken aan iets anders. Hij bouwt een hoge schutting, wil wel weg, maar doet niets. We leven op kleine eilandjes afgescheiden door uitdijende waterpartijen van onbegrip.

Het is daarom zaak om het vreemde niet globaal te zoeken, maar eenvoudigweg in de eigen omgeving. Ik denk dat we in Nederland erg geholpen zouden zijn als we onze gevoeligheid zouden vergroten voor de bijzondere details van angst, woede, pijn en vernedering van het vreemde in onze eigen straat.

Martijn Stronks
– studeerde rechten en filosofie aan de Vrije Universiteit Amsterdam en is woonachtig in Bos&Lommer in Amsterdam.