10 mei 2020 by Martijn Stronks
Filosoferen over corona #5: Het klimaatregime en Bruno Latour
De Groene Amsterdammer – tekst op website Groene
Filosoof en jurist Martijn Stronks geeft de komende weken college aan zijn studenten in quarantaine over moderne mobiliteit. Hoe moeten we daar nu over denken, in tijden van corona? Een serie essays filosofie in actie. Deel 5: Klimaatpolitiek.
Toen in het jaar 1665 de grote pestepidemie Londen teisterde, zonderde de 23-jarige student Isaac Newton zich af bij zijn familie en begon daar aan zijn grote natuurkundige ontdekkingen. Volgens de legende bedacht hij de wet van de zwaartekracht nadat er een appel uit de boom op zijn hoofd viel. Ook zou hij van zijn slaapkamer een laboratorium hebben gemaakt om allerlei proeven met licht te kunnen doen. Het verhaal gaat dat hij licht zijn kamer liet binnenvallen via een klein gaatje in zijn gordijnen, dit ving hij vervolgens op in twee prisma’s waarmee hij de lichtbreking berekende. Ook concludeerde hij dat kleuren geen veranderingen van wit licht zijn, maar dat licht alle kleuren van het spectrum bevat.
Zijn afzondering van de samenleving was met andere woorden uiterst belangrijk voor onze kennis van de natuur, maar ook voor de natuurwetenschap in bredere zin. Met enig gevoel voor dramatiek kunnen we stellen dat Newtons quarantaine een van de beginpunten is van de moderniteit. Met Newton begon de moderne opvatting over natuur en mens, maar met hem kunnen we vooral ook de cruciale rol van afzondering in de moderniteit uitlichten.
Maar nu we zelf ook in quarantaine zitten tijdens een epidemie, kunnen wij wellicht op onze beurt – met eenzelfde hyperbool – stellen dat met Newtons ontdekkingen een manier van denken aanving die met onze coronaquarantaine definitief failliet moet worden verklaard. Tenminste, dat zouden we met de Franse socioloog en filosoof Bruno Latour kunnen stellen. Met de coronacrisis wordt voor eens en altijd zichtbaar dat de moderne opvatting over de verhouding van de mens tot de natuur geen stand kan houden. De natuur treedt naar voren als actor op het politieke toneel. En daarmee wordt niet alleen het verband met de klimaatcrisis zichtbaar, maar zet deze crisis vooral ons hele moderne wereldbeeld op zijn kop.
‘Toch een geluk dat het de afgelopen tijd zulk mooi weer is geweest!’ zei mijn buurvrouw afgelopen week toen ik voor ons huis in het zonnetje zat. En dat was inderdaad prettig; onze kinderen in quarantaine konden af en toe naar buiten en dat scheelt een hoop. Maar ik biechtte eerlijk op dat ik me ook wel zorgen maak om de droogte en dat ik tegenwoordig niet onverdeeld gelukkig van de zon kan genieten. ‘Ja, zo kan je altijd wel ergens over zeuren’, voegde ze me lachend toe. En ja, het was zonder meer een zure reactie van me. Toch kan de goedbedoelde opmerking van mijn buurvrouw dienen als illustratie van de moderne opvatting over de verhouding tussen mens en natuur. En het is die moderne manier van denken over die verhouding die we bij Newton kunnen laten beginnen.
Newton die, al denkend over het wezen van de natuur, ontdekte hoe deze in de kern functioneert, dat is een prachtig voorbeeld van de moderne mens. Het voorbeeld verraadt een fundamentele tegenstelling tussen mens en natuur die kenmerkend is voor de moderniteit. De wetten van de natuur staan vast en kunnen door middel van experimenten door de mens worden ontdekt. De natuur is met andere woorden niet onze constructie, maar gaat ons te buiten. Wel kan er kennis van worden verkregen, door middel van experimenten en deductie. De kennis van de natuur moet dan wel worden overgelaten aan natuurwetenschappers, zoals de slimme Newton. Anderen mogen zich buigen over het statuut van de samenleving en over politiek, maar in de moderne opvatting moeten deze domeinen strikt van elkaar worden gescheiden.
Natuur is de gemene deler van objecten en de natuurlijke feiten, en dit moet niet worden verward met de wetenschap van de samenleving waarin juist menselijke activiteiten maar ook waarden en interpretaties centraal staan. Wie zich richt op de samenleving, houdt zich niet bezig met de natuur, en wie de natuur bestudeert, heeft niets van doen met menselijke interactie. De crux in dit onderscheid is negeren en wegkijken van wat niet tot de eigen discipline behoort. Nee, een gemeenschap die harde wetenschappelijke kennis en cultuur, samenleving, religie en ethiek door elkaar gooit, zo’n samenleving is niet modern.
De invloed en betekenis van dit schema kunnen moeilijk worden overschat. De wetenschappelijke manier van denken over de natuur heeft de geïndustrialiseerde samenlevingen geen windeieren gelegd. Maar de reikwijdte gaat nog veel verder, het ligt aan de grondslag van een manier van denken over de geschiedenis en de ordening van de wereld. Met het schema in de hand kon een onderscheid worden gemaakt tussen modernen en zij die achterbleven, de premoderne samenlevingen. Wij modernen gaan vooruit door onze steeds grotere beheersing en begrip van de natuur. Op de pijl van dit verlichtingsdenken bewegen wij modernen vooruit met een steeds grotere snelheid, terwijl landen die er een primitiever beeld over de verhouding tussen natuur en cultuur op nahouden onherroepelijk achterblijven.
Het prefix ‘pre’ in premodern vertelt hier het hele verhaal, net als een begrip als ‘ontwikkelingsland’. Het gaat om landen die achterlopen in de geschiedenis. Op basis van een schijnbaar neutrale en objectieve vaststelling van de verhouding tussen natuur en cultuur ontstaat zo een geschiedsopvatting die stilletjes een moreel oordeel velt over de indeling van de wereld.
De moderne mens wendt ondertussen zijn blik af van wat er in de achtergebleven gebieden gebeurt en wat de gevolgen zijn van zijn economische greep op de wereld. Zo behoort wegkijken opnieuw tot de kern van deze moderne conditie. Sinds 2007 staat in de Van Dale het woord ‘wegkijkcultuur’, als omschrijving van een sociale cultuur die zich kenmerkt doordat mensen doen alsof misstanden niet bestaan, zodat ze er niets tegen hoeven te ondernemen. Wegkijkcultuur is een passende omschrijving van de moderne menselijke conditie.
Maar nu worden we opeens met onze neuzen op de feiten gedrukt. Het coronavirus is het gevolg van onze moderne levensstijl. Het virus is vermoedelijk overgeslagen van dier op mens via voedselmarkten in China. Een risico dat ook met virussen zoals de vogel- of varkensgriep levensgroot is, met name in de bio-industrie. Maar de razendsnelle mondiale verspreiding van het coronavirus is vooral het gevolg van moderne globale verhoudingen, van het vloeibare kapitalisme. In een wereld waarin bepaalde mensen zich razendsnel over de globe kunnen verplaatsen, is het ondenkbaar dat een virus kan worden buitengesloten. Maar waarom zou de komst van het coronavirus ook tot een andere opvatting over de natuur leiden?
‘Ik opper de hypothese, zoals velen met mij, dat de gezondheidscrisis ons aanzet, ons aanspoort, om ons voor te bereiden op klimaatverandering’, zo stelde Bruno Latour op 25 maart in Le Monde. En wel vanwege ‘het plotselinge en pijnlijke besef dat de klassieke definitie van de samenleving – mensen onder elkaar – geen betekenis meer heeft’. Daar hebben we het, de samenhang tussen de coronacrisis en klimaatverandering, die tussen het virus en de achteloze opmerking van mijn buurvrouw.
De samenhang tussen de coronacrisis en klimaatverandering is met andere woorden een kritiek op het modernistische onderscheid tussen natuur en samenleving. Zowel in de coronacrisis als in de klimaatcrisis kunnen we niet langer volhouden dat de natuur een object is dat we buiten ons zelf kunnen houden. Nee, volgens Latour laten beide crises zien dat natuur geen object is, maar een actor. ‘Nature strikes back’, zou de titel van een bijpassende Hollywood-film kunnen zijn.
We zullen moeten accepteren dat ons menselijk samenleven op veel verschillende manieren afhankelijk is van niet-menselijke interactie, betoogt Latour. Natuurlijk we wisten al dat virussen en bacteriën een belangrijk onderdeel uitmaakten van ons leven sinds de Franse bioloog Louis Pasteur ons daar in de negentiende eeuw op wees. Maar toch kon dit nog altijd worden opgevat als het functioneren van de natuur, en niet als onderdeel van ons samenleven. Met het coronavirus kunnen we er niet meer omheen dat de natuur ons samenleven volledig kan ontregelen.
Het is niet toevallig dat Latour deze verstrengeling van natuur en cultuur naar voren brengt in reactie op het coronavirus. Dit was al lange tijd een van zijn vaste stokpaardjes. Al in zijn boek We zijn nooit modern geweest uit 1991 stelde hij dat er altijd al iets vreemds was in de moderne voorstelling van zaken. Want om het strikte onderscheid tussen natuur en cultuur in stand te houden, was er voor modernen voortdurend werk aan de winkel. De gedachte mocht dan hebben postgevat dat de natuur ons constructievermogen te buiten ging, ondertussen was het ‘natuurkundig’ en ‘biologisch’ onderzoek wel degelijk gebaseerd op een volledig geconstrueerde vorm van natuur.
In zijn antropologische onderzoek in het laboratorium liet Latour zien dat wat doorgaat voor natuur zich volledig afspeelt in geconditioneerde omgevingen waarin onderzoekers de gegevens uit petrischaaltjes omzetten in statistieken. Deze statistieken worden vervolgens vertaald naar artikelen die verwijzen naar reeds bestaande literatuur en worden gepubliceerd in de tijdschriften waarin de auteurs van deze literatuur de dienst uitmaken. Wat doorgaat voor het eureka-moment van de wetenschappelijke ontdekkingen is zo bezien een bij uitstek sociaal proces. Dit terwijl de moderne wetenschap nu juist wordt voorgesteld als objectief en niet afhankelijk van menselijke interactie en interpretatie.
Maar, geheel volgens de wetten van de moderniteit, wordt deze wetenschappelijke arbeid vervolgens weggezuiverd en verkocht als de briljante waarneming van het genie. Het genie dat voor even inzicht heeft in het functioneren van de natuur, als ware de natuur een lichtstraal door het gat in zijn gordijnen. De moderne mens negeert de hybride verhouding tussen natuur en cultuur en kijkt weg van zijn eigen rol in de constructie van natuur en de betekenis van natuur in de samenleving.
Voor Latour is het duidelijk dat het moderne wereldbeeld in feite al vanaf het begin gebruikmaakt van hybride vormen. Van geconstrueerde natuur, maar net zozeer van niet-menselijke aspecten van het samenleven. Dat laatste kan dan gaan om bacteriën, virussen, maar net zo goed om techniek, genetisch gemodificeerde organismen en ga zo maar door. Als de scheiding tussen natuur en mens dan een constructie is, duidelijk mag zijn dat het negeren daarvan, het wegkijken, de kern blijft van de moderne conditie.
Met deze moderniteitskritiek in het achterhoofd kan het voor de Latour-kenner niet als een verrassing komen dat hij in reactie op het coronavirus benadrukt dat het moderne samenleven verweven is met de natuur. Het strikte onderscheid tussen cultuur en natuur mag dan een geforceerd theaterstuk zijn geweest, nu het coronavirus ten tonele is verschenen moet toch ook voor de grootste modernist het doek zijn gevallen, zo lijkt Latour te denken. Maar waarom is dat nu zo van belang? Staat er meer op het spel dan louter een verheven filosofische discussie? Ja, wel degelijk, dit is de kern van een nieuwe vorm van politiek, die Latour introduceert naar aanleiding van klimaatverandering.
In een kleine bundel uit 2017, in het Nederlands verschenen als Waar kunnen we landen? Politieke oriëntatie in het Nieuwe Klimaatregime,betoogt Latour dit al. Met het Klimaatakkoord van Parijs werd in 2015 voor eens en altijd duidelijk dat er een vorm van politiek bestaat die streeft naar economische vooruitgang die het vermogen van deze planeet te buiten gaat. Landen realiseerden zich volgens Latour in 2015 ‘ontzet dat als ze hun respectievelijke moderniseringsplannen stuk voor stuk voortvarend in de praktijk zouden brengen, er geen planeet was die nog aan hun ontwikkelingsverwachtingen kon voldoen. Ze zouden ettelijke planeten nodig hebben – ze hebben er maar één.’
Trump is misschien wel het beste voorbeeld van zo’n economische opvatting die zich niets gelegen laat liggen aan het klimaat of de natuur. Zo bezien is Trump dé modernist par excellence; zijn drift om de economie te maximaliseren en de gevolgen daarvan te negeren, is uiterst modern. Maar in plaats van Trump te presenteren als de kwade genius in het klimaatdebat, prijst Latour hem om het feit dat hij Amerika heeft teruggetrokken uit het akkoord van Parijs. En waarom? Het lukt Trump om met een paar pennenstreken een nieuwe politieke tegenstelling centraal op het mondiale podium te plaatsen. En wel de tegenstelling tussen zij die het klimaatprobleem ontkennen en simpelweg zoeken naar maximalisering van hun economische wensen, en zij die zoeken naar een manier om op deze aarde te blijven leven.
Het is dit onderscheid dat Latour aanvoert om een nieuwe politiek te enten op het klimaatvraagstuk. En het moet inderdaad worden gezegd dat het een prestatie van formaat is geweest van Trump om het klimaatvraagstuk zo centraal op de politieke agenda te zetten; decennia van klimaatactivisten kregen dit niet voor elkaar. Het klimaat is zo een politieke actor geworden, die het spectrum verdeelt tussen hen die het vraagstuk ontkennen en zij die ‘zoeken naar een plek om te landen’.
Maar waarom bereidt de coronacrisis ons dan voor op klimaatpolitiek, zoals Latour lijkt te hopen? Welnu, dat is eenvoudig, omdat de coronamaatregelen in belangrijke mate klimaatmaatregelen zijn. Op 2 maart twitterde Latour twee kaarten van Noordoost China waarop de luchtvervuiling was aangegeven vóór en na de coronacrisis, en het verschil is schrikbarend. De luchtkwaliteit is door de maatregelen dramatisch verbeterd. Het vermoeden bestaat zelfs dat het aantal mensen dat in China tijdens de coronaquarantaine aan corona overleed lager ligt dan het aantal mensen dat anders vanwege de slechte luchtkwaliteit zou zijn overleden. De drastische vermindering van de mobiliteit van mensen en kapitaal heeft evidente onmiddellijke effecten op het klimaat. Veel klimaatactivisten lijken dan ook hoopvol gestemd over hoe de coronacrisis de mogelijkheden van klimaatactie aan het licht brengt.
Toch is er vooralsnog weinig reden om hoopvol te zijn, ben ik bang. In China schijnt het luchtvervuilingspeil al weer op het oude niveau te zijn, luchtvaartmaatschappijen houden hun hand op bij overheden om maar te overleven, Schiphol bereidt zich voor om zo snel mogelijk weer naar het normale niveau terug te keren, overheden stellen de invoering van de vliegtaks en andere klimaatmaatregelen uit en ook de mondiale klimaatconferentie in Glasgow is uitgesteld. En iedere noorderling lijkt dermate terug te verlangen naar zijn vrijheid van mobiliteit dat er vast een ware run op vakanties en vluchten ontstaat zodra het weer mag.
In plaats van tot versnelling lijkt de coronacrisis daarom juist tot vertraging van de klimaatactie te leiden. En dat is ook niet verwonderlijk, zo betoogt Ajay Singh Chaudhary in een vernietigend artikel in The Baffler met de veelzeggende titel ‘We’re Not in This Together’. Hij stelt dat voor de mondiale elite business as usual nog altijd het meest voor de hand liggende verdienmodel is. Het mag dan zijn dat er miljoenen mensen zullen sterven als gevolg van klimaatverandering, door ziektes, overstromingen, voedsel en wateronzekerheid en oorlogen over leefbare grond; dat betekent niet dat elites zich daar niet aan kunnen onttrekken.
We léven immers al in tijden van klimaatverandering; volgens schattingen sterven er nu al 4,5 miljoen mensen per jaar als direct of indirect gevolg van klimaatverandering. Ook een oorlog als die in Syrië valt niet los te zien van vernietigende droogte, mislukte oogsten en volksverhuizingen als gevolg daarvan. Zolang mondiale elites de directe gevolgen van klimaatverandering niet merken, of mogelijkheden zien om deze ook in de toekomst te ontlopen, zal vertraging van klimaatactie de norm zijn. Nogmaals, wegkijken is de kern van de moderne conditie, en daar zijn we niet zomaar vanaf.
Om de urgentie van de coronacrisis te laten overwaaien naar de klimaatcrisis is er met andere woorden nog heel wat nodig. De scepsis van Chaudhary ten spijt, toch geeft Latour wel degelijk een eerste aanzet voor een vruchtbare klimaatpolitiek, en wel door zijn poging om de moderniteitskritiek te verbinden aan het coronavirus en de klimaatverandering. Cruciaal daarbij is de vraag naar mobiliteit, die immers de verbinding vormt tussen de drie besproken elementen: het coronavirus, de klimaatveranderingen en onze moderne conditie.
De onbegrensde mobiliteit van de mondiale elite was de oorzaak van de razendsnelle verspreiding van het coronavirus. Chinezen op vakantie in Europa, Nederlandse carnavalsvierders die terugkwamen van wintersport, Amerikaanse zakenmannen die met de snelheid van het kapitaal de wereld over vlogen; een virus is niet buiten te sluiten zolang de elite zich razendsnel over de globe beweegt. Dat terwijl de immobiliteit in reactie op het virus een uitstekend voorbeeld is van klimaatactie. De mobiliteit van kapitaal en personen is immers naadloos verbonden met het moderne leven en het gevolg daarvan is nu juist desastreus voor het klimaat. De inperking van deze mobiliteit is niet alleen een goede reactie op het virus, maar ook op het klimaatprobleem.
Met het coronavirus voegt de natuur zich onmiskenbaar als actor in de politiek, dat is het beslissende punt van Latour. En dat is precies wat ook in de klimaatcrisis noodzakelijk is. Ook daar zal de natuur als politieke actor centraal moeten worden gesteld. Toch is het maar zeer de vraag of het lukt, ziet u het al voor zich, een persconferentie waarop Mark Rutte aankondigt dat niemand dit jaar op vakantie mag naar het buitenland vanwege het klimaatprobleem? Dat iedereen moet thuiswerken om de luchtvervuiling door autogebruik tegen te gaan? Nee, het coronavirus mag de natuur onmiskenbaar als actor op het politieke toneel opvoeren, de moderne mens weet precies hoe hij deze vervolgens weer moet negeren. Maar toch, wil de hoop van Latour uitkomen dat de gezondheidscrisis ons aanzet tot klimaatactie, dan zal onze immobiliteit toch tamelijk permanente vormen moeten aannemen.