10 maart 2017 by Martijn Stronks
Verblijfsrecht verder blijven oprekken wreekt zich
Reformatorisch Dagblad – tekst op website
Afgelopen dinsdag kwam de Nederlander Len van Heest aan op Schiphol. Bijna zestig jaar had hij in Canada gewoond, slechts acht maanden van zijn leven in Nederland. Hij zou geen woord Nederlands spreken en hier niemand kennen. Toch bleef hij voor de wet al die jaren een vreemdeling in Canada en kon hij na een gevangenisstraf worden uitgezet naar zijn ‘moederland’. Hoe lang kan je nog volhouden dat iemand bij een land hoort?
Voor de wet is iemand vreemdeling die in een land verblijft waarvan hij niet de nationaliteit bezit. Volwaardig burger is alleen diegene die de nationaliteit van het land heeft. Nationaliteit stelt hem of haar in staat deel te nemen aan de politieke gemeenschap. De gedachte is dat iemand die de nationaliteit bezit door gebruik te maken van zijn kiesrecht ook mee kan beslissen over de regels die in zijn land gelden.
Zo mooi als dit klinkt in theorie, de werkelijkheid is altijd weerbarstiger. Mensen migreren en vestigen zich in landen waarvan ze de nationaliteit niet bezitten. Zoals ook de familie van Heest zo’n zestig jaar geleden naar Canada trok. Wat betekent dit voor zijn nationaliteit?
Duidelijk is dat er na verloop van tijd een spanning kan ontstaan tussen nationaliteit en woonplaats. Dit wordt wel het probleem van ‘over insluiting’ genoemd: mensen vallen juridisch gezien binnen de politieke gemeenschap terwijl ze daar zelf feitelijk geen deel van uitmaken. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als iemand de nationaliteit van zijn ouders verkrijgt, zonder zelf in dat land te leven. En daarvan zou ook sprake zijn als Len van Heest in Canada had gestemd voor de Nederlandse verkiezingen. Hij zou dan meebeslissen in een gemeenschap waarvan hij feitelijk geen deel uitmaakt.
Omdat burgerschapsverhoudingen niet in steen zijn gebeiteld, maar door de veranderingen in de levens van mensen kunnen verschuiven, is het mogelijk om een nieuwe nationaliteit te verwerven. Vrijwel altijd wordt dan geëist dat iemand eerst een periode in het land woont. In toenemende mate worden ook taal en culturele voorwaarden gesteld aan naturalisatie. In beide gevallen is de gedachte duidelijk: tussen nationaliteit en het leven in het land bestaat een band. Vreemdelingen zullen doorgaans de taal en de cultuur leren kennen en er zullen sociale banden ontstaan met het land en de mensen die er leven. Ook vreemdelingen moeten uiteindelijk instaat zijn om het volwaardig burgerschap te verwerven van het land waar het centrum van hun leven is komen te liggen. Na verloop van tijd wordt een vreemdeling steeds minder vreemd voor de gemeenschap waarin hij leeft.
De laatste jaren is het verkrijgen van het Nederlanderschap echter steeds moeilijker gemaakt. En net als in Canada kan ook in Nederland een vreemdeling na een zeer lang verblijf zijn verblijfsrecht nog verliezen vanwege het plegen van een strafbaar feit. Dit leidt tot wat je het probleem van ‘onder insluiting’ noemt: mensen die feitelijk deelnemen aan het leven in een land, maken geen volwaardig deel uit van de gemeenschap. Het is politiek gezien ondertussen bon ton om te roepen dat criminele vreemdelingen, maar terug moeten naar hun ‘eigen land’. Maar is iemand als van Heest nog een Nederlander te noemen enkel omdat hij deze nationaliteit zestig jaar geleden van zijn ouders kreeg?
Zo toont het geval Van Heest een paradox die in eerdere berichtgeving over overlast gevende vreemdelingen nog niet zo helder over het voetlicht kwam. Natuurlijk heeft de staat het recht om vreemdelingen hun verblijfsrecht te ontzeggen als ze zich niet gedragen. Het juridisch concept ‘vreemdeling’ duidt nu juist precies op het voorwaardelijke karakter van het verblijf. De vreemdeling kan nog worden weggestuurd, het verblijfsrecht van de Nederlander kan daarentegen niet worden ingetrokken. Maar als we het moeilijker maken voor vreemdelingen om Nederlander te worden, dan zullen steeds meer mensen, steeds langer vreemdeling blijven. En als deze vreemdelingen zich niet gedragen dan kunnen ze dus nog worden uitgezet. Ook na een verblijf van zestig jaar in Nederland bijvoorbeeld. Het paradoxale gevolg hiervan is echter dat mensen die een leven in Nederland hebben geleefd, de taal spreken, hier vrienden en familie hebben het land moeten verlaten voor een land waar ze niets meer hebben te zoeken. Als meer landen het voorbeeld van Canada en Nederland volgen dan krijgen we straks voor iedere uitgezette vernederlandste criminele vreemdeling, een volledig aan Nederland vervreemde crimineel terug. Criminelen dus die onze taal niet spreken, niemand hier kennen en ongetwijfeld niet veel andere opties hebben dan een (overlastgevend) leven op straat. Als u moet kiezen tussen een vreemde crimineel, of een eigen crimineel, kiest u dan niet ook de laatste?
De auteur is jurist en filosoof en werkzaam bij de sectie Migratierecht van de Vrije Universiteit Amsterdam. Afgelopen vrijdag promoveerde hij daar op een proefschrift over het begrip tijd in het Europees migratierecht.