Ken uzelf

Essay – Nominatie Anil Ramdas Essayprijsvraag – tekst op website Groene
Dit essay van Stronks, als jurist en filosoof werkzaam aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, is een van de drie essays die werden genomineerd voor de Anil Ramdas Essayprijs.

In de herinnering aan mijn vroege jeugd zit ik altijd op een veranda. Het is een oud huis, gebouwd op hoge palen, zodat de wind dient als verkoeler tegen de drukkende hitte. Om het huis loopt een verwilderde tuin: sprieterig gras, twee bananenbomen, een grote paarskleurige Bougainville, een boom met lemmetjes. Naast het huis een stoffige weg, de Mozartstraat. Het is een kalme buurt en de weg kent weinig verkeer. Ik zie mezelf zitten, blote bast, alleen een broekje aan, heen en weer scharrelend over de brede veranda.

Of vergis ik me? Het is lang geleden, maar toch zie ik alles haarscherp voor me. De veranda grenst aan de woning, achterin liggen de slaapkamers en de werkkamer van mijn ouders. De woonkamer en open keuken nemen de hele breedte van het voorhuis in beslag. Er is een donkere houten vloer in visgraatmotief. Op de veranda staan twee rieten stoelen naast een klein koffietafeltje. Aan het ene uiteinde van de veranda staat een schommelstoel, het andere uiteinde van de veranda is leeg, misschien omdat het aan de straatkant grenst.

Eigenlijk, nu ik erover nadenk, zie ik dat het gehele beeld is gekoppeld aan één specifieke gebeurtenis. Het huis, de tuin en de veranda verschijnen in mijn geheugen als de achtergrond van een gepauzeerde film: als de film loopt zie ik alleen de gebeurtenis en het hoogst noodzakelijke, nu ik deze stilzet kan ik voorzichtig de omgeving bestuderen. Sommige delen van het huis en de tuin zijn vaag, of zijn er simpelweg niet. Alsof ze in een dode hoek van mijn blikveld liggen. Soms wordt iets scherper als ik er in mijn geheugen naar staar, dan verschijnt er opeens een geborduurd kleedje op de schommelstoel, of zie ik dat de trap naar de tuin een klein beetje breed uitloopt.

De film loopt weer. Ik sta in een lege hoek van de veranda. Met mijn beide handen houd ik de spijlen van de omheining vast. Tussen de straat en het huis ligt een ruimte van zo’n tien meter. Over de stoep lopen mensen, het zijn er meer dan normaal. Het is niet druk, maar er komt toch voortdurend iemand voorbij gelopen. Vermoedelijk is het vroeg in de morgen, kinderen gaan naar school, volwassenen naar hun werk, alles voordat het echt warm begint te worden. Ik denk dat ik alleen ben, ik heb geen idee waar mijn vader of moeder is. Toch voel ik me duidelijk op mijn gemak.

Ik let op de mensen die voorbij komen. Meestal lopen ze naar rechts, in de richting van de Verdistraat. En iedere keer, iedere keer als er iemand voorbij komt, hoor ik mezelf iets roepen. Een enkel woord, telkens opnieuw. En iedere keer kijken de mensen op, ze lijken verbaasd en even ontwaakt uit hun slaperige ochtendritueel. Ze zoeken even, richten hun blik al snel op de veranda en zien mij, een klein, tweejarig mannetje, dat roept: ‘bakra!’ ‘bakra!’

* * *

Het is nog niet zo makkelijk om u te vertellen wie ik ben. Identiteit is iets vreemds. Het hangt aan elkaar van gevoelens, verwachtingen, verhalen, beelden, herinneringen en leugens. De eerste tweeënhalf jaar van mijn leven heb ik in Paramaribo gewoond, daarna ben ik met mijn moeder naar Nederland gegaan. Mijn vader was ons toen al enige tijd vooruit. Ik was nog nooit in het land geweest, ik had nog nooit schoenen aangehad en kreeg bij de tussenstop in Parijs voor het eerst in mijn leven een kriebelige trui aan.

Large ng 2009 45 1

 Gezicht op houten gebouwen van plantage Johanna-Catharina aan de overzijde van een vaart. Het meisje links op de foto is Doortje Brouwers, de dochter van planter Theodoor Brouwers. (1918)© Theodoor Brouwers (mogelijk )/Rijksmuseum

We gingen in Amsterdam wonen en later in Lelystad. In mijn jeugd ben ik daarna nog vaker verhuisd: van de ene provincie naar de andere, tussen dorpen, naar een straat om de hoek, van mijn moeder naar mijn vader. Iedere verhuizing is ingrijpend, gewoontes worden doorbroken, vrienden blijven achter en nieuwe vrienden worden gemaakt, nieuwe ervaringen worden opgedaan, nieuwe talen en vocabulaires aangeleerd, verwachtingen gaan in vervulling of blijken juist illusies. Sommige verhuizingen zijn tijdelijk, andere lijken tijdelijk, de ene keer is een migratie gewenst, de andere keer is deze gedwongen. Voor mij is de verhuizing van Suriname naar Nederland misschien wel de meest ingrijpende geweest.

Ik verhuisde in 1985 van Suriname naar Nederland, van Paramaribo naar Amsterdam, of eigenlijk van de Mozartstraat naar de Stadionweg. Dat is niet zomaar een uitspraak over de verhuizing tussen twee geografische locaties. Natuurlijk, locaties zijn ook in te vullen op een routeplanner, die vervolgens aangeeft welke tijd en afstand het neemt om ter plekke te komen. Maar wil ik begrijpen hoe deze plaatsnamen zich verhouden tot mijn biografie, dan is pure topografie van weinig betekenis. Een plaatsnaam staat vooral voor de levens die daar worden geleefd. De levens van mensen die daar wonen, of tijdelijk zijn, de taal die er wordt gesproken, de gewoontes die men heeft, de geschiedenissen en de verwachte toekomsten.

Het woord ‘Amsterdam’ heeft in die zin een oneindige hoeveelheid betekenissen in de levens van eindeloos veel verschillende mensen. Het is de plaats waar je werd geboren, of waar je werk vond of verloor, de plaats waar je een huis had of op straat leefde, de plaats waar je verliefd of ongelukkig werd en zo verder. En een plaats kan ook een rol spelen in je leven als je er niet woont, als die enge, gevaarlijke stad, met die arrogante mensen, bijvoorbeeld. Of als de plek waar de huizen zo duur zijn.

Woorden zijn altijd zowel algemeen als specifiek. Dat kleeft aan iedere taaluiting, zegt de Frans-Algerijnse filosoof Jacques Derrida. Als ik zeg ‘Kijk die boom daar in de binnentuin’, dan is het woord ‘boom’ algemeen en kan het een treffende aanduiding zijn voor wat ik zie. Tegelijkertijd dekt het woord niet de gehele lading. Er valt veel meer over die boom te zeggen, en ik kan met het woord op dat moment ook veel meer bedoelen. Dat is niet anders als ik een specifieker woord gebruik. Ook het woord ‘Magnolia’ verwijst naar de plant die ik vanaf mijn balkon kan zien in mijn binnentuin. Maar die enkele keer dat ik dat woord gebruik denk ik onmiddellijk aan het moment in de lente dat deze boom zo extatisch begint te bloeien.

Het is voor mij het teken dat de donkere winter definitief achter de rug is en de beloftevolle lente is begonnen. Het algemene woord ‘Magnolia’ is zo op een specifieke wijze met mijn leven in mijn huis verbonden. Het is de algemeenheid van woorden die het mogelijk maakt om eenvoudig over het leven te spreken, maar het is diezelfde algemeenheid die kan leiden tot eindeloze verwarring. Goed denkbaar is het dat iemand anders bij het woord ‘Magnolia’ onmiddellijk aan Tom Cruise en Philip Seymour Hoffman moet denken.

Als ik u wil vertellen wie ik ben, kan ik niet om dit probleem heen. Ik moet iets in algemeenheid vatten, terwijl in die simplificatie precies dat verloren gaat waarnaar het desalniettemin verwijst. Het spreken over een bepaalde gebeurtenis in mijn leven maakt het mogelijk om die gebeurtenis in herinnering te roepen en andere daarvan deelgenoot te maken, maar de wereld uit die tijd komt in die herinnering maar ten dele mee. Bovendien zal een ander mijn verhaal weer op verschillende manieren kunnen verstaan. Ik heb uiteindelijk maar beperkte invloed op de manier waarop mijn levensverhaal op een ander over komt.

Uiteindelijk zijn de tweeënhalf jaar van mijn leven in de Mozartstraat in Paramaribo onmogelijk nog in zijn volledigheid terug te halen. Iedere poging om dat te doen is gedoemd te mislukken. Het is zoals Borges opmerkt in zijn verhaal over Funes, een man die het vermogen tot vergeten was kwijtgeraakt: ‘Twee- of driemaal had hij een hele dag gereconstrueerd; hij had nooit geaarzeld, maar iedere reconstructie had een hele dag vereist.’ En nooit was de arme Funes tevreden, zelfs een dag is niet genoeg om een dag te reconstrueren.

Gelukkig ben ik deze Funes niet. Niet alleen draag ik niet de last van de volledige herinnering, bovendien worden mijn herinneringen voortdurend gekleurd door de ervaringen in mijn verdere leven. Het is maar moeilijk te achterhalen wat ik zelf heb onthouden, wat ik uit andere verhalen heb overgenomen, of uit latere ervaringen. Dit alles maakt het niet makkelijker om u te vertellen wie ik ben.

Ik begin nu ook te twijfelen of mijn beschrijving van de gebeurtenissen op de veranda wel klopt. Sinds mijn migratie naar Nederland ben ik nog tweemaal terug geweest, een keer toen ik zes jaar was en eenmaal op mijn achttiende. Vooral aan dat laatste bezoek heb ik nog levendige herinneringen. Zo heb ik toen door de straat gelopen waar ik ben geboren en heb ik daar mijn ouderlijk huis gezien. We logeerden niet ver daar vandaan, in een mooi, licht, huis op palen. In de straat bloeiden prachtige Bougainvilles, in de tuin stond een boom met lemmetjes en het huis had een brede veranda. Op die veranda zat ik graag, vooral als de moessonregen zo kaarsrecht naar beneden stortte dat mijn gezicht nog droog bleef als ik alleen het puntje van mijn neus in het regengordijn stak.

Als ik zelf niet eens weet of de beschrijving van mijn leven overeenkomt met dat leven, laat staan dat ik dan kan overzien hoe u mijn woorden opvat.

* * *

Volgens de Franse filosoof Paul Ricoeur bestaat de identiteit van mensen uit verhalen. Het is door middel van verhalen dat we structuur aanbrengen in de wirwar van gebeurtenissen, acties en gevoelens van ons leven. En het is in verhalende vorm dat we antwoord geven op de vraag ‘Wie ben je eigenlijk?’. In iedere context kan dit een ander verhaal opleveren, tegen een werkgever zeg je immers iets anders dan tegen een vriend, partner of kind. Het woord ‘persona’ betekent masker en mensen zetten in verschillende contexten verschillende maskers op.

Punt is nu, volgens Ricoeur, dat onder al die maskers geen werkelijke identiteit schuilgaat. Het is niet zo dat er een harde kern is aan te wijzen in iemands identiteit. Niet alleen omdat verschillende contexten om verschillende maskers vragen, maar ook omdat iemand door de tijd heen verandert. Zo bezien verschilt iemand voortdurend van zichzelf, terwijl hij het tegelijkertijd allemaal is. Eigenlijk net zoals woorden verwijzen naar een leven, terwijl ze dat tegelijkertijd voortdurend te kort doen. Mijn identiteit lijkt op het eerste gezicht dus iets volstrekt ongrijpbaars.

Toch is het ook weer niet zo kras. Mensen begrijpen vaak prima waar woorden naar verwijzen, en ook identiteiten zijn doorgaans niet zo kwetsbaar dat ze bij iedere windvlaag uiteen waaien. Woorden hebben vaak een zekere vanzelfsprekende betekenis, die het mogelijk maakt om vlot te communiceren en een ander te verstaan in verschillende contexten. Als ik in een voetbalstadion ‘Ajax’ roep, dan zal iedereen wel begrijpen dat ik mijn cluppie aanmoedig en dat ik niet dringend verlegen zit om een schoonmaakmiddel om mijn stoeltje te reinigen.

Toch is betekenis fragiel, een misverstand ligt altijd op de loer en mensen kunnen woorden op uiteenlopende manieren verstaan. Dat is bij menselijke identiteiten niet anders. In de ene context staat een vader voor een liefdevolle relatie, in de andere voor machtsverhoudingen. Sommigen mogen denken dat wit een onschuldige kleur is, anderen zien het als de bron van onderdrukking. Zo eindeloos als een lijst met identiteiten kan zijn, minstens zo lang is de lijst met misverstanden of ruzies die eruit voort kunnen komen. Mensen kunnen veel betekenis ontlenen aan identiteiten, en er net zoveel aanstoot aan geven. Hoe kan identiteit zowel fragiel als vanzelfsprekend zijn?

Als ik er niet aan denk, weet ik wat het is, terwijl als ik eraan denk, ik geen idee heb wat het kan zijn, zegt Augustinus over de tijd. En dat geldt eigenlijk onverminderd voor menselijke identiteit. Als ik er niet aan denk weet ik wat een Nederlander is, doe ik het wel, dan heb ik geen idee. Op het moment dat mensen proberen in algemene termen een bepaalde identiteit te vatten, dan gaat het vaak mis, en merken we dat er heel wat op het spel staat. Toen Maxima eens zei dat dé Nederlander niet bestaat omdat het te veelzijdig is om in één cliché te vatten, was het land te klein. ‘Nederland is één koekje bij de koffie, maar ook een enorme gastvrijheid en warmte.’ Eigenlijk wees Maxima er op dat het woord ‘Nederlander’ een eindeloze schakering aan betekenissen heeft. Wat dat betreft verschillen een Nederlander en een Magnolia niet van elkaar.
Op een ander punt doen ze dat wel. Het spreken over menselijke identiteit staat niet los van die identiteit. Menselijke identiteit is zelfreflexief. Als ik denk dat ik verlegen ben, en mensen herhalen dat, dan zie ik dat vermoedelijk zelf ook sterker in mijn eigen gedrag terug, waardoor ik er steeds meer in begin te geloven. Terwijl ik, om te bewijzen dat ik niet verlegen ben, ook enorm kan gaan overcompenseren. Goede kans dat na de opmerking van Maxima gasten in heel Nederland plots werden getrakteerd op eindeloze hoeveelheden koekjes bij de thee.

Het spreken over menselijke identiteiten is dan ook uiterst gevoelig, een misverstand kan zo een eigen leven gaan leiden. Maxima had natuurlijk gelijk, dat dé Nederlander niet bestaat, voor zover ze daarmee bedoelde dat er niet in algemene zin te zeggen valt wat het woord betekent. Voor iedereen zal het immers iets anders kunnen betekenen. Maar die uitspraak is tegelijkertijd ook gratuit. Juist omdat woorden, willen ze functioneren als woorden, een vanzelfsprekende betekenis met zich mee moeten dragen. Het is alsof je tegen mij zegt dat het woord ‘magnolia’ niet in essentiële zin naar de bloeiende boom in de lente verwijst die ik vanaf mijn balkon in de zon zie. Dat begrijp ik natuurlijk, maar het is een tamelijk zinloze opmerking. Voor mij is die betekenis niet met die boom an sich verbonden, voor mij is het simpelweg de vanzelfsprekende betekenis van het woord ‘magnolia’ in mijn leven. Het is die vanzelfsprekende betekenis die niet verwijst naar een algemene definitie, maar naar iets specifieks uit mijn leven en daaraan een zeker belang ontleent.

In dát licht wordt de opmerking van Maxima over het Nederlanderschap plots erg problematisch. Het is dan niet langer een platitude over het niet-essentialistische karakter van taal, het wordt dan opeens een vervelende interventie in mijn persoonlijke leven. Als ik niet uitkijk denk ik vanaf nu iedere keer als ik mijn Magnolia zie, aan het relatieve karakter van woorden, of erger, aan de koningin. Zeggen dat iets in algemene zin niet bestaat kan erg pijnlijk zijn, ook al is het waar. Maar omdat het algemene aspect van een woord nooit helemaal los is te koppelen van zijn specifieke betekenissen is het ook een wat zinledige bewering. Dat ik aan u nog niet zo eenvoudig kan uitleggen wie ik ben, betekent immers nog niet dat ik niet besta.

* * *

Woorden kunnen soms verraden wie je bent. Zo vergeet ik altijd of de klemtoon bij het woord ‘normaliter’ op de tweede of de derde lettergreep ligt. Meestal gok ik de derde, waarmee ik dan onmiddellijk onthul dat ik geen Latijn heb gehad op school. Dat wil zeggen, dat weten dan alleen de mensen die zelf wél Latijn hebben gehad. Mensen die ook ‘de media heeft’ zeggen zullen niet opkijken van mijn foutieve klemtoon.

Punt is nu, dat dit verschil tussen norMAliter en normaLIter niet in zichzelf betekenisvol is. Het is slechts betekenisvol in een hele specifieke context, voor bepaalde groepen mensen, op een zeker moment. Het valt nooit in algemene zin vast te stellen wanneer dit soort woorden opeens van grote betekenis worden, of uiterst pijnlijk blijken, of leiden tot uitsluiting. ‘Je gaat het pas zien, als je het door hebt’, zou Johan Cruijff zeggen. Hoewel ik de betekenis van mijn woorden niet geheel kan overzien, kunnen ze wel degelijk grote gevolgen hebben voor de vraag wie u denkt dat ik ben.

‘Bakra’ betekent ‘blanke’ in het Sranantongo, een van de Surinaamse talen. Het is van oudsher een term die verbonden is aan het slavernijverleden, blanke slavendrijvers werden vermoedelijk zo aangeduid. Tegenwoordig is het in Suriname een vrije courante manier om witten aan te duiden. Waar ik het woord destijds heb opgepikt weet ik niet, mijn ouders zullen het niet vaak hebben gebruikt. Ik had het dan ook duidelijk niet helemaal begrepen. Vanaf het balkon noemde ik iedere passant ‘bakra’, en aangemoedigd door de reagerende voorbijgangers, bleef ik enthousiast doorgaan. Ten dele zal het succes gezeten hebben in het feit dat een tweejarig mannetje grote mensentaal uitslaat, die hij kennelijk niet helemaal begrijpt. En ik denk dat het voor iemand met een donkere huidskleur onder zulke omstandigheden wel geestig kan zijn om blanke te worden genoemd. Maar vermoedelijk was de kern van het succes, dat ik zelf een ‘bakra’ ben.

* * *

Een ander proberen te verstaan lijkt me een basale vorm van beschaving. Maar als het voor mezelf al lastig is om uit te leggen wie ik ben, dan moet het voor u helemaal ingewikkeld zijn om dat te verstaan. Fundamenteel probleem is dat ik gedwongen ben om woorden te gebruiken die de lading niet dekken. Ieder woord verloochent datgene waarnaar het verwijst, terwijl het dat in dezelfde beweging redt van de vergetelheid. En juist omdat woorden geen algemene vaststaande betekenis hebben, maar het woord ook altijd verwijst naar het leven van de toehoorder, is een misverstand zo geboren.

Het spreken over identiteit is nog eens extra verwarrend omdat het niet los staat van die identiteit. Zodra ik u begin te vertellen wie ik ben, wordt dit verhaal onderdeel van mijn identiteit. Omdat ik zelf begin te geloven in mijn eigen verhaal, maar ook omdat u mij probeert te verstaan. Voordat ik het weet, zit ik gevangen in allerlei betekenissen waar ik geen grip op heb, of die ik zelfs helemaal niet kan overzien. Allochtoon of autochtoon, blank of zwart, man of vrouw, hoog- of laagopgeleid, jong of oud, en zo verder.

Ik denk dat het voorzichtig omgaan met fundamentele verwarring de basis is van iedere beschaafde gedachtenuitwisseling. Helaas wordt het debat in Nederland over identiteit gegijzeld door geschreeuw. Ik denk niet dat veel mensen die aan dat debat deelnemen elkaar nog verstaan. Het zou goed zijn als deze mensen zich wat voorzichtiger zouden uitdrukken, denk ik. Al was het alleen maar omdat je nooit helemaal kunt overzien wat je woorden betekenen.


Dit is een van de drie essays die werden genomineerd voor de Anil Ramdas Essayprijs. Het winnende essay van Nurnaz Deniz stond in De Groene Amsterdammer van 23 februari.