Is het uitzetten van criminele vreemdelingen heel gewoon?

Letter & Geest, Trouw – tekst op website Trouw
Het beledigen van Marokkanen als groep is strafbaar, zo weten we sinds de Wilders uitspraak. Maar criminele Marokkanen willen uitzetten, dat vinden we heel gewoon. Waarom eigenlijk?


Met zijn belofte om Marokkanen te gaan uitzetten, heeft Wilders Marokkanen als groep beledigd, zo weten we sinds vorige maand. In zijn verdediging voerde Wilders aan dat zijn uitlating niet over alle Marokkanen ging, maar dat hij het eigenlijk alleen over criminele Marokkanen had. De rechtbank vond dit niet overtuigend. Aannemelijker was dat Wilders zich doelbewust ongenuanceerd had geuit om een groter effect te bereiken. Juist dit gebrek aan nuance is cruciaal voor de veroordeling. Als Wilders het alleen over criminele Marokkanen had gehad, was er geen sprake geweest van strafbare groepsbelediging, zo benadrukte de rechtbank. Kritiek op gedragingen van mensen valt – in welke vorm dan ook – buiten het bereik van het strafrechtelijke verbod op groepsbelediging. Door alle Marokkanen over één kam te scheren beledigde hij een groep mensen puur vanwege hun afkomst of afstamming. En dat is strafbaar.

Klare taal. Voor de discussie over de reikwijdte van de vrijheid van meningsuiting is dit een belangrijke piketpaal – we zullen zien of deze blijft staan in hoger beroep. Maar het debat over de omgang met Marokkanen die zich strafbaar gedragen is met deze uitspraak niet geholpen. In tegendeel, zou ik willen zeggen, want de gedachte zou kunnen postvatten dat het uitzetten van criminele Marokkanen niet problematisch is. Dat is inmiddels in een groot deel van de politiek een gangbaar uitgangspunt. Ook Rutte riep van de zomer dat Turkse jongeren die zich niet gedroegen, het land maar moesten verlaten. “Doe normaal of ga weg”, herhaalde Rutte deze week in een kranten­advertentie.

Natuurlijk zijn die uitspraken niet helemaal op één lijn te stellen met die van Wilders, al was het alleen maar omdat Wilders suggereerde uitzetting van Marokkanen te gaan regelen, terwijl Rutte zei dat deze mensen zelf maar moesten vertrekken. Maar het principe is hetzelfde: bepaalde groepen mensen – nog niet zo lang geleden aangeduid als ‘allochtonen’ – moeten het land maar uit als ze zich niet gedragen, puur vanwege het feit dat ze vreemdeling zijn, of hun ouders of grootouders dat waren.

Wilders’ uitlatingen zijn zo weer een mooi gevalletje van succesvolle framing: iedereen windt zich op over de kranige uitspraak, maar ondertussen schuift het gehele debat op, en schurkt iedereen weer een stapje dichter naar hem toe om de stemmer maar niet uit het oog te verliezen. Het lijkt me zaak om het debat niet te laten gijzelen door Wilders, en het terug te brengen naar een inhoudelijke discussie over de omgang met nieuwkomers. Er zijn goede ­redenen om vreemdelingen na verloop van tijd niet meer te willen uitzetten.

Dat het plegen van strafbare feiten een goede grond is om het verblijfsrecht van vreemdelingen in te trekken staat buiten kijf. Niet alleen wordt dat in veel (internationaal) juridische documenten erkend, het is ook intuïtief nogal invoelbaar. Wanneer een gast in jouw huis plots het zilveren servies in zijn tas stopt, de bank vernielt of je partner beschimpt, dan zul je hem vlot je huis uit willen werken. De verzwegen premisse van ieder welkom is dat de gast zich gedraagt binnen de regels van het betamelijke. In die zin is gastvrijheid altijd voorwaardelijk, zo stelt de Frans-Algerijnse filosoof Jacques Derrida. Er staat iets wezenlijks op het spel: de macht over de woning. Zodra de gastheer immers de regels in zijn eigen huis niet meer kan stellen, verliest hij de macht over zijn thuis. Of beter gezegd, dan draaien de rollen om, en wordt de gastheer gast in zijn eigen huis. En precies dat lijkt bij de kwestie van criminele Marokkanen de ondertoon: als zij zich in ons huis niet gedragen moeten ze weg, anders voelen wij ons niet meer thuis.

Maar het is ingewikkelder, zo wist ook Derrida. De rol van vreemdeling en gastheer zijn niet in steen gebeiteld, ze variëren naar gelang de context verschuift of de tijd verandert. Ieder mens wordt wel eens verwelkomd, en vrijwel iedereen zal ooit wel eens een gast voor de deur hebben gehad. Belangrijker is echter dat vreemden na verloop van tijd vertrouwden kunnen worden, terwijl iedereen die wel eens een scheiding van dichtbij heeft meegemaakt weet dat het omgekeerde evengoed denkbaar is. Het is deze verandering van rollen die de vraag van criminele vreemdelingen uiterst ingewikkeld maakt. Want wanneer is iemand niet langer te gast, maar woont hij, met net zoveel rechten als de gastheer, in het huis?

Voor de verdeling van verblijfsrechten brengt het recht deze vraag terug tot overzichtelijke proporties. En dat moet ook wel; als de vraag wie vreemdeling is gekoppeld zou zijn aan de voortdurend verschuivende rollen van alle verschillende inwoners van het land zou niemand meer weten waar hij aan toe is. Grofweg zijn er juridisch gezien dan ook slechts nationale onderdanen en vreemdelingen. De eerste hebben de nationaliteit van het land en daarmee het volwaardige recht om daar te verblijven. Vreemdelingen zijn juridisch gezien mensen die verblijven in een land waarvan ze de nationaliteit niet bezitten. Het verblijfsrecht van de vreemdeling is per definitie voorwaardelijk, het kan worden ingetrokken wanneer hij zich niet aan de regels houdt.

Toch is de juridische werkelijkheid ook weer niet zó overzichtelijk. Een vreemdeling die 25 jaar in het land verblijft kan niet voor een eenvoudige verkeersovertreding nog worden uitgezet. Een algemeen principe van het migratierecht – dat zien we in heel Europa – is namelijk dat vreemdelingen na verloop van tijd in de ­regel sterkere verblijfsaanspraken krijgen. In het Nederlandse recht is dit bijvoorbeeld vervat in de zogeheten glijdende schaal. Die schaal ­bepaalt dat er een steeds zwaarder strafbaar feit nodig is om de verblijfsvergunning van een langdurig verblijvende vreemdeling nog in te trekken. Maar na verloop van tijd kunnen vreemdelingen in Nederland zich ook laten naturaliseren tot Nederlander. En dat maakt dat hun verblijfsrecht in principe helemaal niet meer kan worden ingetrokken.
Daar wringt bij de uitspraken van Wilders en Rutte natuurlijk de schoen: het zal in een groot aantal van de gevallen gaan om Nederlanders – ofwel omdat ze zelf zijn genaturaliseerd, ofwel omdat hun (groot)ouders dat deden. Deze criminele Nederlanders kunnen juridisch gezien helemaal niet worden uitgezet.
Maar voor de discussie is dat niet doorslag­gevend. Wilders en Rutte zullen immers betogen dat wetten kunnen worden gewijzigd en dat criminelen met een migratieverleden in de toekomst het land uit moeten worden gegooid, zelfs als ze al Nederlander zijn geworden. Belangrijker is dan ook de vraag: wat is de reden dat we vreemdelingen na verloop van tijd niet meer uitzetten?

Daar zijn denk ik twee samenhangende en overtuigende redenen voor. De eerste is dat mensen na verloop van tijd verweven raken met het land waarin ze wonen en de mensen die ze daar ontmoeten. De ervaringen die mensen opdoen, de relaties die iemand aangaat, kinderen die worden geboren, dit alles zorgt ervoor dat vreemdelingen na verloop van tijd verweven raken met het leven in het land. Mensen wortelen op de plek waar ze leven, zeggen we dan. Dat geldt ook voor criminele vreemdelingen, ook zij gaan banden aan, krijgen kinderen, vrienden, en raken gehecht aan de plek waar ze wonen. Die verwevenheid maakt het steeds ingewikkelder om nog te blijven volhouden dat iemand volledig vreemd is en eigenlijk elders thuis hoort.

Vanwege deze verwevenheid moeten mensen na verloop van tijd gelijk worden behandeld. Simpelweg omdat het leven van mensen in steeds meer opzichten niet meer te onderscheiden is van de andere inwoners van het land. Het leven van iemand die de taal spreekt, wiens kinderen hier naar school gaan, die hier vrienden heeft, die een relatie heeft met een Nederlander, en ga zo maar verder, is nog maar moeilijk te ontwarren van de levens van andere ingezetenen van het land. En gevallen die steeds meer op elkaar gaan lijken moeten we op een zeker moment ook maar gelijk gaan behandelen.
Maar naast dit normatieve argument, is er ook een veel pragmatischer kwestie. Tegenover de worteling in het gastland, staat namelijk de ontworteling in het land van herkomst. Dat is de tweede reden: de tijd die iemand niet in het land van herkomst woont, maakt dat zijn banden met dat land langzaam verouderen, tot op het punt dat die banden niet langer effectief zijn.

De relatie van een staat tot zijn inwoners is ook een kwestie van internationale verdeling. Een staat is verantwoordelijk voor zijn onderdanen: hij biedt hun bescherming, én pakt ze aan als ze zich misdragen. Zodra iemand zich naturaliseert, wordt een ander land voor hem verantwoordelijk. Dat lijkt overzichtelijk, maar opnieuw is de werkelijkheid weerbarstig. Niet alleen is het voor sommigen onmogelijk om te naturaliseren, bovendien is het in sommige landen, zoals Marokko, feitelijk onmogelijk om je van je nationaliteit te ontdoen. In plaats van naar de complexiteiten van het recht te kijken, is het daarom van belang het onderliggende principe niet uit het oog te verliezen. Waarom zou een staat, die geen enkele effectieve band meer heeft met iemand, moeten opdraaien voor zijn gedrag? Na verloop van tijd is hij een vreemde geworden in het land van zijn herkomst. Na lange tijd zit zo’n land echt niet meer te wachten op een crimineel die ergens in een ver verleden een band had met dat land.

Dat Wilders uit effectbejag alle Marokkanen beledigt, is problematisch omdat het leidt tot tweespalt en vervreemding. Maar dat steeds meer mensen het de normaalste zaak vinden om langdurig in Nederland verblijvende criminelen het land uit te zetten, zelfs als ze Nederlander zijn of geenszins zelf een migratieverleden hebben, is eigenlijk net zo zorgwekkend.

#criminele vreemdelingen#glijdende schaal