Wie ziet de irisscan?

Column – Asiel&Migrantenrecht – tekst in pdf
In zijn column belicht Martijn Stronks het feit dat de twee klassieke functies van het persoonsbegrip (erkenning en afstand nemen) op de tocht staan met de toenemende invloed van biometrische gegevens op identificatie.


Als Privium-lid passeert de reiziger de douane van Schiphol binnen nog geen tien seconden. Dankzij een irisscan wordt hij eenvoudig geïdentificeerd en mag hij zo doorlopen. Het lidmaatschap biedt volgens Schiphol louter voordelen: tijdwinst en gemak allicht, maar en passant helpt het de bemiddelde reiziger vast ook aan een grenzeloos gevoel. Dat het hier gaat om privileges voor de gefortuneerde burger is evident. Moeilijker is de vraag wie nu precies door zo’n oogscanner wordt geïdentificeerd.

Wat de scanner ziet is het oog. Het apparaat maakt een foto van de iris van de reiziger en deze wordt vergeleken met de eerder opgeslagen foto op zijn ‘Priviumkaart’. Aangezien de iris van ieder mens uniek is, kan de scanner de rei- ziger herkennen. De foto’s worden vergeleken en als ze identiek zijn is de identi- teit vastgesteld. Een oog, is een oog, is een oog, is een oog, zal de gedachte zijn – identiteit is datgene dat gelijk is aan zichzelf. En inderdaad, fraude is zo goed als uitgesloten, zo belooft Schiphol.

Toch wordt er geen oog geïdentificeerd, maar een persoon. En precies daar wordt het ingewikkeld: ik ben immers mijn oog niet, noch is mijn oog mij. Het is weliswaar mijn oog, maar ik val er niet mee samen, en precies in die afstand toont zich een wezenlijk aspect van menselijke identiteit. Juist de mogelijkheid om me te distantiëren van mijzelf, van mijn verschijning, is traditioneel gezien een belangrijk kenmerk van persoonlijke identiteit. Het is als persoon dat een mens herkend en erkend wordt. En iemands persona valt niet samen met zijn volledige identiteit, zo stelt de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben in het kleine essay ‘Identiteit zonder persoon’.

Persona betekent masker en de mens zet voortdu- rend maskers op om in de verschillende contexten te kunnen functioneren. Hij is partner, werknemer, consument, en zo verder. Het is zo’n masker dat maakt dat hij kan worden erkend, en het recht is bij uitstek het speelveld van de strijd om het juiste mas- ker van erkenning. Maar hoewel de mens zichzelf ook herkent in zo’n masker, valt hij er per definitie niet mee samen. Simpelweg omdat hij het op kan zetten, én weer af kan zetten. Omdat hij in de ene context vader is, en in de volgende docent of timmerman.

Precies die twee klassieke functies van het persoonsbegrip (erkenning en af- stand nemen) staan op de tocht met de toenemende invloed van biometrische gegevens op identificatie. Identificatie met een iriscan beoogt immers precies het tegenovergestelde: het vastpinnen van de identiteit op uniek lichamelijk ma- teriaal. Natuurlijk blijft het mogelijk om te zeggen dat een mens zijn oog niet is, ook als hij net dankzij een irisscan de douane is gepasseerd. Maar zodra iemand alleen via een irisscan kan worden herkend als houder van rechten, dan wordt zulke distantie juridisch gezien betekenisloos. Dan kan alleen een machine nog bepalen of iemand op zijn blauwe ogen wordt geloofd.

Maar zover zijn we nog niet. Biometrische gegevens worden dan al wel veel gebruikt voor grenscontrole, gezinsrelaties en leeftijdstest, ander bewijs is in het hedendaagse migratierecht nog toegestaan. Toch vertegenwoordigen bio- metrische gegevens de droom van algehele controle: het oog van de staat dat alles ziet en het recht automatisch op de casus toepast. Het is daarom voorstel- baar dat de invloed van biometrie ook in het migratierecht zal toenemen. Dat vergt dan een nieuwe manier van denken over de verhouding tussen menselijke identiteit en recht. Of simpelweg de acceptatie dat niet de mens, maar het oog het subject van rechten is.