Schuilen in het schimmenrijk

De Groene Amsterdammer – tekst in pdf
De hedendaagse illegaliteitsbestrijding markeert de illegaal als een eenduidige categorie levend in de onderwereld van onze samenleving. Wie is deze illegaal, hoe ziet zijn wereld eruit en hoe weet hij daar te overleven? En heeft de bovenwereld belang bij hem?

Het is verleidelijk om de illegaliteit te zien als de onderwereld van onze samenleving. In zo’n hedendaagse mythologie begeeft alleen de gewenste vreemdeling zich in vrijheid onder ons. De ongewenste vreemdeling wordt naar het schimmenrijk verbannen. De staat functioneert als een portier tussen de illegaliteit en het normale leven en probeert de grens tussen deze werelden streng te handhaven.

Dat is niet altijd zo geweest. Tot de jaren negentig was de illegaliteit nog moeilijk te onderscheiden van het legale leven; verblijfsstatus speelde nog geen dominante rol in de werkelijkheid van alledag. Naarmate uitsluiting, toezicht en controle toenamen, werd de onderwereld een duidelijker afgescheiden gebied. Hoe overleeft de illegaal hier precies? En kan dit schimmenrijk tegenwoordig wél los worden gezien van het leven in de bovenwereld?

In de hedendaagse bovenwereld heersen orde, controle en toezicht, hoewel we daar weinig van merken. Als je hier thuis bent, over legaal verblijf beschikt of de Nederlandse nationaliteit bezit, gaat het surveillancesysteem volledig aan je voorbij. Wanneer je voor een nieuwe zorgverzekering een identiteitsbewijs moet overleggen, of bij een bekeuring je rijbewijs laat zien ter identificatie, of met een pinpas betaalt in de supermarkt, zijn dit slechts plichtmatige handelingen, gewoontes die als administratief gemak worden ervaren. Want wat is er tegen het verschaffen van biometrische gegevens als je daarmee sneller door de douane komt en eerder aan je vakantie kunt beginnen?

Maar wat op het oog alleen ons gemak, onze veiligheid en onze bureaucratische efficiëntie lijkt te dienen, blijkt tevens onderdeel van een machinerie die de toegang tot onze samenleving reguleert. Toegangscontrole vindt al lang niet meer alleen aan de grens plaats: de grens loopt dwars door onze samenleving heen en markeert het onderscheid tussen legaal en illegaal verblijvenden. Wie niet tot deze bovenwereld wordt toegelaten, maar ook niet van het grondgebied kan worden verwijderd, wordt alsnog uitgezet naar het schimmenrijk van de illegaliteit.

Zo’n scherpe scheiding tussen het illegale en legale leven in de samenleving bestaat bij de gratie van een uitgebreid juridisch netwerk van uitsluitende regels en een secure handhaving daarvan. Met de intensieve ontwikkeling en uitvoerige controle van zo’n stelsel begon de overheid begin jaren negentig. Zo werd in 1991 het sofinummer gekoppeld aan de verblijfsstatus, zodat mensen zonder verblijfsvergunning geen toegang meer hadden tot de legale arbeidsmarkt. In 1994 werd het stelsel van gemeentelijke basisadministraties gekoppeld aan het vreemdelingenadministratiesysteem, zodat illegalen hun verblijfplaats niet langer konden registreren. Met de Wet op de Identificatie ontstond de mogelijkheid om identiteit en verblijfsstatus van mensen eenvoudiger te controleren. De in 1995 ingevoerde Wet Arbeid Vreemdelingen perkte de toegang tot de arbeidsmarkt voor illegalen verder in en met de in 1998 ingevoerde Koppelingswet werd de weg naar collectieve voorzieningen voor de illegaal afgesneden. Vanaf de invoering van de Vreemdelingenwet 2000 werd het vreemdelingentoezicht geïntensiveerd, vreemdelingenbewaring vaker toegepast en werden arbeidscontroles op grotere schaal uitgevoerd. De staat doet een steeds noestere poging om de vreemdeling de bovenwereld uit te duwen, het land uit of de onderwereld in.

En het blijkt dat de overheid beter in staat is om mensen de illegaliteit in te duwen dan het land uit te zetten. De overheid kan al jaren voor maar vijftig procent van de gevallen met zekerheid zeggen dat ze effectief zijn uitgezet, de rest is uit het zicht verdwenen. Sinds de intensivering van de illegaliteitsbestrijding is het aantal illegalen in Nederland bovendien niet substantieel afgenomen. Dit is natuurlijk een inschatting, in de onderwereld kunnen immers per definitie geen volkstellingen worden gehouden. Schattingen lopen al jaren uiteen van 50.000 tot 150.000 illegalen. Een substantiële groep mensen die in staat blijkt ondanks het steeds gemarginaliseerder bestaan het hoofd boven water te houden. Maar hoe ziet het leven van deze illegalen eruit?

Uit onderzoek van het Landelijk Ongedocumenteerden Steunpunt uit 2009 naar het leven van illegalen in Utrecht blijkt dat de positie van illegalen op de woningmarkt daar sinds het begin van de jaren negentig aanzienlijk is verslechterd. Waar zij vroeger nog geruime tijd op één adres konden verblijven, moeten illegalen

nu veelvuldig verhuizen. Ze wonen voornamelijk bij bekenden of familie, maar in toenemende mate komen ze op straat terecht, in de daklozenopvang of in vreemdelingenbewaring. Bovendien is hun positie ten opzichte van verhuurders verslechterd: ze krijgen vaker onterecht hun borg niet terug, moeten hogere huren betalen en leven in slechtere omstandigheden.

Ook ten aanzien van de toegang tot de arbeidsmarkt hebben de maatregelen geleid tot een afhankelijker en onzekerder positie voor de illegaal. Werk wordt vooral verricht op de informele arbeidsmarkt, met name in de bouw, land- en tuinbouw, horeca en de folder- en krantenindustrie. De lonen zijn hier lager, de kans op uitbuiting is groot, illegalen zijn niet verzekerd tegen ongevallen en kunnen niet klagen over de arbeidsomstandigheden. Bovendien is werk niet eenvoudig gevonden, waardoor ze sneller overgeleverd zijn aan de grillen van een specifieke werkgever. Als illegalen al werk vinden, is het voor weinig uren per week en wisselen ze werkzame periodes af met periodes van werkloosheid.

Voorts zijn er de ongemakken van een leven zonder papieren documenten en digitale identiteiten. Geen bankrekening voor de illegaal, geen openbaarvervoerabonnement, geen inschrijving voor een taalcursus, geen wegenbelasting dus ook geen auto, geen mogelijkheid voor een illegaal kind om zich in te schrijven bij een sportvereniging en geen kans om voor kleine klachten een huisarts te bezoeken. Dit laatste kan ingrijpend zijn, illegalen hebben bijvoorbeeld vaak last van psychische problemen, huidklachten, infectieuze en parasitaire aandoeningen en stofwisselingsproblemen. Naarmate toezicht en controle toenemen, worden de gezondheidsklachten van illegalen bovendien ernstiger. Alleen in het geval van medisch noodzakelijke hulp kan een illegaal zich tot een arts of ziekenhuis wenden. Sommige illegalen blijken hun medische klachten daarom op te sparen voor als ze weer eens in vreemdelingenbewaring worden geplaatst en daar wel een arts kunnen raadplegen.

Maar hoe houdt de illegaal in deze omstandigheden dan toch zijn hoofd boven water? Illegalen blijken te beschikken over uiteenlopende overlevingsstrategieën. Uit onderzoek van Godfried Engbersen en Joanne van der Leun eind jaren negentig komt bijvoorbeeld naar voren dat illegalen zich verzamelen op strategische locaties, zoals Delfshaven in Rotterdam, de Bijlmermeer in Amsterdam en Utrecht-Noord. Daar zijn relatief omvangrijke etnische gemeenschappen aanwezig die opvang en ondersteuning bieden. Ook is er voor illegalen die een woning zoeken een vrij grote onderverhuurmarkt en zijn er economische mogelijkheden. Een klein deel van de illegalen weet door middel van (kleine) criminaliteit in zijn onderhoud te voorzien. Het gaat dan om drugsgerelateerde criminaliteit, handel in valse documenten, prostitutie en overlevingscriminaliteit. Maar het is niet zo dat iedere illegaal, als hij al zou willen, de criminaliteit in kan vluchten. Uit onderzoek van criminologe Van der Leun blijkt dat drugsgerelateerde activiteiten van Noord-Afrikaanse illegalen plaatsvinden in de context van bestaande netwerken in Rotterdam en dat het niet zo eenvoudig is daar binnen te dringen.

Het merendeel van de illegalen kiest echter voor een tegenovergestelde tactiek, ze doen er juist alles aan om aan de aandacht van het systeem te ontkomen. In de criminaliteit weet de illegaal de overheidsaandacht op zich gericht, dus daar zien ze van af. De meeste illegalen houden zich keurig aan de regels, ze vermijden openbare ruimtes en ontwikkelen een groot bewustzijn voor hun omgeving. Als de surveillance in de openbare ruimte toeneemt, neemt ook de alertheid van de illegaal toe. Als hij geluk heeft, haalt de werkgever hem van huis op om naar zijn werk te reizen, meestal moet de illegaal zich echter door de gevaarlijke publieke ruimte begeven. Gewapend met valse documenten en voortdurend waakzaam baant hij zich een weg.

Hoe indringender de overheidssurveillance zogezegd is, hoe meer de illegaal wordt gedisciplineerd tot schim. Wat voor een schim de illegaal wordt, crimineel of onopvallend, is grotendeels afhankelijk van de mogelijkheid om in een etnische gemeenschap te worden opgenomen. Wie kan schuilen in de beschutting van een bestaand netwerk zal minder snel geneigd zijn de criminaliteit te verkiezen. Tegelijkertijd maakt hem dit zeer afhankelijk en kwetsbaar voor misstanden in diezelfde gemeenschap.

Zo krijgen we al stommelend en tastend zicht op het leven in de donkere onderwereld van de samenleving. Dit schimmenrijk lijkt hermetisch van het normale leven afgescheiden. Het leven is er miserabel, de bewoners zijn schichtig, crimineel en worden uitgebuit. En bovendien lijkt er sprake te zijn van een eenzijdige afhankelijkheid. De illegalen zijn afhankelijk van de wensen en grillen uit de bovenwereld en ze willen niets liever dan toegelaten worden tot dat deel van de samenleving. Terwijl de staat er alles aan doet om de illegaliteit af te zonderen van het normale deel van de samenleving, zodat legalen er verre van kunnen blijven. Maar dit is een te eenzijdig beeld, de bovenwereld heeft in feite belang bij een levendige onderwereld.

Het beeld van een volledig afhankelijk schimmenrijk wordt ten dele ingegeven door het eenzijdige beeld over zijn bewoners. In de beeldvorming staat de Afrikaanse mannelijke, uitgeprocedeerde asielzoeker centraal. Een beeld dat wordt versterkt door de uitgeprocedeerde asielzoekers in kerken in Den Haag en Amsterdam. Aan dit beeld kleeft een zekere machteloosheid: ondanks verwoede pogingen heeft het systeem hem geen plaats in de bovenwereld vergund. Als een hedendaagse Tantalus staat hij in het zicht van de bovenwereld, zonder dat hij er de vruchten van kan plukken. Als een laatste, radeloze actie protesteert hij nu tegen de onwil van het systeem om hem toe te laten.

Het sjabloon van de uitgeprocedeerde asielzoeker contrasteert echter scherp met dat van de illegale huishoudelijk werker. Onderzoek van Sarah van Walsum naar Ghanezen en Filippijnen in de huishoudelijke dienstverlening in Amsterdam en omstreken wijst uit dat deze illegalen juist een zekere mate van autonomie bezitten. Er is veel werk, er zijn weinig controles en zwart werken is de norm. Dit maakt dat vooral vrouwelijke Filippijnse illegalen een redelijke onderhandelingspositie hebben. Ze kunnen eisen stellen over het salaris en de werktijden, in een enkel geval weten ze zelfs doorbetaling bij vakantie af te dwingen. Als ze zich onheus behandeld voelen, stoppen ze en vinden ze snel een ander huishouden. Doordat het werk vaak bij gezinnen uit de midden- of hogere klasse plaatsvindt, kunnen deze illegalen bovendien gebruik maken van hun verrijkte netwerk. Soms krijgen ze zo toegang tot medische zorg of hulp bij het vinden van huisvesting.

Het voorbeeld van de huishoudelijk werker is niet slechts een nuancering van het beeld van de illegaal, het toont ook een fundamenteler aspect. De bovenwereld blijkt op bepaalde punten te rusten op de onderwereld. De behoefte aan flexibele en goedkope arbeidskrachten kan immers bij uitstek worden vervuld door de gemarginaliseerden uit het schimmenrijk. Dat zien we niet alleen in het huishoudelijk werk, maar werd vorig jaar ook zichtbaar bij het project Westland heeft Werk, waar minister Henk Kamp van Sociale Zaken werkloze Nederlanders mee aan het werk probeerde te krijgen. Het project faalde. Werklozen waren minder flexibel en konden slechts met een vast contract worden aangesteld. Vooral klaagden werkgevers echter dat de werklozen ‘een gezonde werkethiek’ misten. En zo’n gezond werkethos kan de gemarginaliseerde illegaal niet worden ontzegd.

De Amerikaan Nicholas de Genova betoogt zelfs ten aanzien van de Amerikaanse samenleving dat de illegalen daar onder druk van detentie en uitzetting gemarginaliseerd worden, ten behoeve van de onderlaag van de arbeidsmarkt. De economie zou zonder deze moderne vorm van slavernij niet aan de wensen van de markt kunnen voldoen. Het is de vraag of zo’n analyse ook helemaal van toepassing is op de Nederlandse situatie. In ieder geval maakt het ook voor Nederland duidelijk dat illegale migratiestromen niet alleen kunnen worden ingedamd door migratiebeleid. Het vergt tevens een beheersing van economische ‘pullfactoren’. En dat raakt bijvoorbeeld ons werklozenbeleid en het huishoudelijk werk in onze huizen, de meeste intieme sfeer van onze samenleving.

Hoewel de gemarginaliseerde bewoners van de onderwereld voor de bovenwereld dus economisch interessant zijn, lijkt het erop dat de staat het leven in de onderwereld de komende jaren verder onmogelijk wil maken. Daartoe zal het recht de werkelijkheid in een nog beknellender greep moeten nemen. Allereerst zal de staat het netwerk van uitsluitende maatregelen verder moeten vernauwen, verblijfsstatus zal een nog nadrukkelijker onderdeel van de dagelijkse werkelijkheid moeten worden. Strafbaar stellen van hulp aan illegalen? Een chip in je pols als je de publieke ruimte wilt betreden? Irisscans bij het boodschappen doen? Niets is ondenkbaar. Dit zal vanzelfsprekend gepaard gaan met veel intensievere controle, vermoedelijk met behulp van moderne technologie.

Huizen uitgerust met warmtescans om te zien hoeveel mensen er verblijven? Regelmatige invallen in de bekende ‘strategische locaties’ en op beruchte werkplekken van illegalen? Naast verdere uitsluitende maatregelen en verscherpt toezicht zal de economische pullfactor moeten worden weggenomen. Zware gevangenisstraffen voor werkgevers die illegalen tewerkstellen, is een repressieve variant. Overheidssubsidies voor het aanstellen van legale werknemers is een stimulerender mogelijkheid. Wellicht dat de economische aantrekkingskracht wordt verminderd als de overheid door middel van subsidie zelf een rechtmatige, uiterst goedkope en flexibele arbeidersklasse creëert.

Dit alles zal veel geld kosten, wat onvermijdelijk wordt afgewenteld op de Nederlandse burger. Maar dit beleid zal de burger niet alleen financieel raken, de surveillance in de bovenwereld zal aan niemand meer voorbij gaan. Dit is wat Juan Amaya Castro de ondermijnende werking van een sterk illegaliteitsregime op burgerschap noemt: ook u en ik worden door zo’n illegaliteitsregime geraakt. De consequentie van de intensieve klopjacht op de illegaal is dat bewijs van rechtmatig verblijf cruciaal wordt. Je moet voortdurend de rechtmatigheid van je verblijf kunnen aantonen en als je daar eens in faalt, omdat je je paspoort bent vergeten of je slaperige ogen de irisscan niet doorkomen, kom je in aanraking met het illegaliteitsregime. Een Nederlander wordt zijn paspoort, zogezegd, en wie geen paspoort heeft is vreemdeling. Een voorproeve hiervan zagen we vorig jaar bij de ontruiming van het kraakpand Schijnheilig in Amsterdam. Iedereen die zich daarbij niet kon identificeren werd in vreemdelingenbewaring geplaatst. Dat heeft dan de vreemde consequentie dat de scheiding tussen het leven in de bovenwereld en de onderwereld nog poreuzer wordt. Niet alleen illegalen zullen dan in de angstige onderwereld leven, ook wijzelf zullen het risico lopen om door de staat over de rivier de Styx te worden geholpen.