Vluchtige macht en logge verliezers. Zygmunt Bauman en de vloeibare tijd

De Groene Amsterdammer – tekst in pdf
De recente verkiezingen in Amerika, Nederland en Frankrijk draaiden volgens velen uit op een gevecht tussen ‘de winnaars en de verliezers van de globalisering’. Waarom wordt onze tijd gekenmerkt door deze strijd?

Velen zullen de overwinningen van Emmanuel Macron op Marine Le Pen in de recente Franse presidentsverkiezingen maar wat graag opvatten als een stevige dreun voor het nationalistische populisme. Zo haastten Angela Merkel, Donald Tusk en Jean-Claude Juncker zich om de uitslag als een overwinning voor Europa te zien. Precies zoals ze dat deden bij de overwinning van Mark Rutte cum suis op Geert Wilders. De opluchting was dan ook groot, want na de overwinning van Donald Trump in Amerika en de Brexit in het Verenigd Koninkrijk lijkt het inderdaad alsof de antiglobalisering- en anti-immigratiebewegingen voor even een halt is toegeroepen.

Toch kan de Franse uitslag evengoed tegenovergesteld worden geïnterpreteerd. Macron mag dan met ongeveer twee derde van de stemmen hebben gewonnen, ruim een kwart van de stemgerechtigden bleef thuis, een voor Franse begrippen historisch lage opkomst. Bovendien stemde zo’n negen procent van de Fransen blanco. Als men deze twee gegevens meerekent haalt Macron geen 66 procent van de stemmen, maar slechts 43 procent. Bovendien stelde Le Pen terecht dat met ruim tien miljoen Franse stemmers het Front National evengoed een historische uitslag had behaald. De Franse verkiezingen kunnen zo bezien net zo goed dienen als het zoveelste voorbeeld van de diepe kloof die door westerse democratieën zou lopen, een kloof met aan de ene kant de winnaars en aan de andere kant de verliezers van de globalisering.

Juist nu oude classificaties als ‘links’ en ‘rechts’ steeds meer aan betekenis lijken te verliezen, is deze rubricering van winnaars en verliezers erg verleidelijk. De snelle, succesvolle, positieve en rijke stedeling tegenover de achterblijvende, arme, boze plattelandsmens, zo is het overzichtelijke schema. De eerste profiteert van de mogelijkheden die de globalisering biedt, de laatste is er de dupe van. De eerste is voor open grenzen, omdat het veel mogelijkheden biedt voor hemzelf en voor de economie. De verliezer is er tegen, omdat de nieuwkomer banen inpikt en verandering teweegbrengt. Maar zoals ieder goed schema is het gebaseerd op een rijkelijke simplificatie van de werkelijkheid. Zo makkelijk als de tegenstelling in krantenberichten wordt gebruikt, zo moeilijk is het om de complexe werkelijkheid erachter te duiden.

Vermoedelijk is dat precies waar de aantrekkingskracht van de begin dit jaar overleden socioloog Zygmunt Bauman in is gelegen: de nota bene als postmodernist versleten denker biedt een groot verhaal om de hedendaagse economische én migratieproblemen met elkaar te verbinden in een aanstekelijke stijl. Zo merkte Pieter van Os in zijn necrologie in NRC Handelsblad op dat het moeilijk is om de verleiding te weerstaan om het ene Bauman-aforisme aan het andere te rijgen. En inderdaad is een deel van Baumans publieke succes ongetwijfeld te danken aan zijn levendige stijl en zijn vermogen om abstracte observaties te koppelen aan de meest uiteenlopende actualiteiten en anekdotes. Maar het is vooral de rigoureuze analyse van onze vloeibare tijd die Bauman populair maakte.

Zygmunt Bauman werd bij het grote publiek bekend toen hij in 1989 op pensioengerechtigde leeftijd het boek Modernity and the Holocaust publiceerde. Sindsdien heeft hij tientallen boeken geschreven, de laatste jaren opvallend vaak met het woord ‘vloeibaar’ in de titel. Het bekendste uit die serie is vermoedelijk Liquid Modernity, een boek waarin de belangrijkste elementen van zijn analyse zijn terug te vinden. Bauman betoogt daarin dat er binnen de moderniteit een verschuiving heeft plaatsgevonden van een solide vorm van kapitalisme naar een vloeibare variant daarvan. Deze verandering heeft echter niet alleen economische gevolgen, maar doortrekt alle facetten van onze tijd: van migratie tot liefde, van klimaatverandering tot terrorisme. Toch blijft het uitgangspunt van zijn analyse economisch; hij illustreert zijn belangrijkste punt dan ook met een klassiek economische vergelijking tussen Ford en Microsoft.

De fabrieken waarin de T-Fords in het begin van de twintigste eeuw van de lopende band rolden, worden algemeen aangehaald als hét voorbeeld van de gedetailleerde verdeling en beheersing van menskracht, tijd en ruimte. In één fabrieksgebouw werden arbeiders aan elkaar gekoppeld door middel van gestandaardiseerde en uitgekiende processen en routines, waarvan de lopende band het symbool bij uitstek werd. De bedrijfsvoering van Ford stond model voor het kapitalisme uit die tijd. In dit ‘fordisme’ waren kapitaal en arbeid stevig met elkaar verstrengeld. Het massale productieproces was niet alleen gekoppeld aan de enorme fabriekshallen met hun zware onbeweeglijke machines, ook de arbeiders waren voor het leven gebonden aan de fabriek. Een verstandshuwelijk weliswaar, uit noodzaak en zelden uit liefde, maar des te meer waren kapitaal en arbeid tot elkaar veroordeeld.

Bauman noemt dat, bereid als hij altijd is om met een metafoor aan de haal te gaan, een ‘tot-de-dood-ons-scheidt-soort van huwelijk’, monogaam voor beide partners, simpelweg omdat de twee niet zonder elkaar zouden kunnen. Kortom, kenmerkend voor deze vorm van moderniteit zijn onbeweeglijkheid en een voorspelbaar levenspad voor mensen. Wie in een Ford-fabriek zijn carrière begon, zou daar hoogstwaarschijnlijk ook zijn loopbaan eindigen. De onzichtbare ketting die de arbeider aan zijn werkplaats bond, was het hart van het fordisme. Bauman noemt deze fase in de moderniteit daarom ‘solide moderniteit’ of ‘zwaar kapitalisme’.

Maar het is juist deze band tussen kapitaal en arbeid die in de afgelopen tientallen jaren langzaam maar zeker is veranderd. Het belangrijkste gevolg daarvan is dat beide niet langer onbeweeglijk zijn, kapitaal wordt vluchtig en de werknemer is ontketend. Waar in het ‘zware kapitalisme’ alles draaide om het controleren van het werkproces door het nauwkeurig disciplineren van de werknemer is tegenwoordig kapitaal niet langer afhankelijk van het werk van arbeiders. Tegenwoordig reist het met de snelheid van het internet, de mobiele telefoon of het vliegtuig. De fabriekshal is vervangen door de koffiebar, of iedere andere plek waar men via internet de wereld kan veroveren. Niet alleen is veel werk geautomatiseerd, ook wordt steeds meer geld verdiend door bedrijven die kapitaal vermeerderen zonder dat daar enige arbeid aan te pas komt. Het beruchtste voorbeeld daarvan is ongetwijfeld flitsbankieren, waarin geldvermeerdering plaatsvindt tussen computers.

En zo is er een groot verschil tussen een modern bedrijf als Microsoft en de oude Ford-fabriek. Een werknemer van Microsoft heeft goed beschouwd geen enkel idee of hij volgend jaar nog bij datzelfde bedrijf werkt, zo stelt Bauman. De band tussen arbeid en kapitaal is steeds minder hecht, en een beproefde strategie om aan kapitaalvergroting te doen is dan ook het ontslaan van werknemers. Het goedkoopst en efficiëntst is het om werknemers elkaar de tent uit te laten vechten, de productie te verplaatsen naar een land waar de lonen lager zijn, of het bedrijf in stukken te knippen.

Deze overlevingscompetitie doortrekt het gehele kapitalisme, niet alleen de werknemers op de vloer, maar ook de managers en de top van het bedrijfsleven ontkomen hier niet aan. Dat geldt voor banken, maar goed beschouwd penetreert dit obsessief diëten het gehele bedrijfsleven van top tot teen. Het opknippen van een bedrijf als AkzoNobel om de kapitaalhouders tevreden te stellen, het arbeidsproces efficiënter te maken, te bezuinigen op arbeidskrachten en een vijandige overname te voorkomen, is het meest recente voorbeeld van onze vloeibare moderniteit.

Dit heeft belangrijke gevolgen voor duurzaamheid, van producten én van arbeidsrelaties, en opnieuw illustreert Bauman dit aan de hand van Microsoft. De kern van het bedrijfsmodel van Microsoft is de vernietiging van wat er net is gemaakt, omdat er onmiddellijk een nieuwe consumptievraag moet worden gecreëerd, zo stelt hij in navolging van de socioloog Richard Sennett. De bedoeling is dan ook dat de consument zich niet hecht aan het product. Had Bauman zijn boek tien jaar later geschreven, dan had hij vast Steve Jobs gebruikt als voorbeeld voor zijn punt, en laten zien dat Apple producten maakt voor een behoefte die nog niet bestaat. Er moet géén band met het product ontstaan, maar met het merk. Het is dan ook vooral de productie van behoefte die de vloeibare moderniteit kenmerkt.

De onmiddellijke behoeftebevrediging is cruciaal voor de moderne vloeibare mens, maar leidt ook tot grote onzekerheid. Producten worden namelijk net zo makkelijk afgedankt als mensen. Zoals al blijkt uit de titel van Baumans Wasted Lives uit 2004 heeft hij het niet alleen over verspilling in materiële zin, maar ook over verspilling van mensenlevens. In de eerste plaats doelt hij daarbij op het ontstaan van een ‘precariaat’ van kwetsbare arbeidskrachten. De flexibilisering van de arbeidsmarkt, het verplaatsen van fabrieken naar lagelonenlanden, automatisering van productieprocessen – vrijwel iedere hedendaagse economische ‘rationalisering’ of ‘innovatie’ kent slachtoffers.

Als AkzoNobel zijn chemicaliëntak wil afstoten is één ding zeker: die maatregel heeft niet het belang van de Nederlandse werknemers op het oog, maar vooral dat van de aandeelhouders. Als het kapitaal kan worden vergroot door het opknippen van het bedrijf, dan zal geen internationale aandeelhouder op het idee komen dat dit nog wel eens vervelende gevolgen kan hebben voor de werknemers van het bedrijf.

Net zo min als het bij Microsoft nog gaat om de constructie van een duurzaam product, gaat het in de geglobaliseerde economie nog om duurzame band met arbeidskrachten. In toenemende mate is volgens Bauman het tegenovergestelde waar: kapitaalvermeerdering ontstaat juist door het creëren van afval. Of dat nu gaat om de verspilling van de iPhone of tekstverwerker die snel in onbruik raakt, of een arbeidskracht die wordt vervangen voordat hij in vaste dienst moet worden genomen, het principe is steeds hetzelfde. Iedere creatie en waardevermeerdering gaat gepaard met afval.

En zo zijn we dicht bij het sjabloon van de winnaars en de verliezers van de globalisering beland en is het nog maar een kleine stap om economie en migratie aan elkaar te verbinden. Juist omdat kapitaal en arbeid zo vluchtig zijn geworden en hun onderlinge band nog maar erg dun is, ontstaat er steeds meer machteloosheid.

Opnieuw vervat Bauman dit in een puntige formulering: er bestaat een steeds groter gat tussen de sfeer van macht en die van politiek. Met andere woorden: er is een steeds groter gat tussen het vermogen om iets te doen en het vermogen om te besluiten wat er moet worden gedaan. Dit gat tussen macht en politiek is in een notendop het hedendaagse probleem van globalisering. Mensen stellen nationale politici verantwoordelijk voor problemen, terwijl die al lang niet meer de macht hebben om deze problemen daadwerkelijk op te lossen. De wereld is een grote markt geworden waar kapitaal en arbeiders opkomen en worden afgedankt met de snelheid van het licht.

En laat de migrant nu symbool staan voor al deze problemen. Niet alleen is hij een concurrent voor de toch al precaire positie van de al aanwezige arbeidskracht, ook representeert hij de ultieme onzekerheid van ons bestaan hier in het Westen. De economische migrant is het sjabloon voor de eerste angst, als de concurrent voor de toch al kwetsbare arbeider die vecht voor een onzekere toekomst. De vluchteling symboliseert de existentiële onzekerheid die kenmerkend is voor de gehele vloeibare moderniteit: wie vandaag nog in een comfortabele positie leeft, kan morgen gedwongen worden om voorgoed zijn thuis te ontvluchten.

Daarmee is de cirkel rond. Wie heerst in deze vloeibare tijd is diegene die weg kan glippen met de snelheid van het kapitaal. Als je geld hebt, kun je alles doen, en ontglip je aan vrijwel iedere verantwoordelijkheid. De winnaar van de globalisering is dan ook diegene die kan vluchten, niet als vluchteling, maar als Privium-reiziger die douanes passeert door met zijn oog in een lens te turen. Of de investeerder van een ‘hedgefund’ die bedrijven kan dwingen zichzelf op te knippen, zodat hij geld verdient en anderen de lasten dragen.

De verliezer is diegene die onbeweeglijk is, die niet in staat is op de vluchtige stroom van de tijd mee te surfen. Die achterblijft op het platteland als al het werk naar de stad verschuift, die wordt wegbezuinigd bij de volgende rationalisering van de bedrijfsvoering, die van de ene naar de andere tijdelijke aanstelling hopt. Wie vluchtig is heeft macht, wie log is, verliest.

Vluchtig kapitaal, logge verliezers en gebrek aan politieke macht om dit te keren: dat zijn de ingrediënten van de explosieve cocktail waar we nu al menige verkiezing mee worden geconfronteerd. Steeds meer politici proberen het gebrek aan controle te maskeren door elders daadkracht te tonen. Het aardigste voorbeeld in Nederland is Sybrand Buma die integratieproblemen meende te kunnen aanpakken door kinderen op scholen te verplichten iedere ochtend staand het Wilhelmus te zingen. Een tragischer voorbeeld is de EU-Turkije-deal, die controle over de asielinstroom in Zuid-Europa zou moeten bewerkstelligen, terwijl er nu een jaar later nog steeds mensen sterven via dezelfde routes.

Zo schetst Bauman een gitzwart beeld van onze tijd, dat weliswaar kan dienen als onderbouwing van het sjabloon van winnaars en verliezers van de globalisering, maar daarbij wel erg weinig winnaars overlaat. Vrijwel niemand is in deze vloeibare moderniteit zijn bestaan nog zeker, de winnaars van vandaag zijn de verliezers van morgen.